Uitspraak 200404881/1


Volledige tekst

200404881/1.
Datum uitspraak: 26 januari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Tubbergen,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 3 juni 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 12 augustus 2004 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2004, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door drs. R.M. van Erkelens, ambtenaar van de gemeente Tubbergen, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. G.H. Hoekman, advocaat te Almelo, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op het perceel [locatie] exploiteert [vergunninghouder] een bedrijf dat zich toelegt op de verkoop en inbouw van electronische apparatuur in met name bedrijfsauto's. De inbouwactiviteiten worden aangeboden als een 24-uurs service. Het bouwplan heeft betrekking op een dienstwoning bij dit bedrijf.

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1985, partiële herziening Gravendijk 19-23" geldt ter plaatse van het perceel [locatie] de bestemming "Winkels".

Ingevolge artikel 12, lid A, van de planvoorschriften zijn gronden aangewezen voor winkels bestemd voor de uitoefening van detailhandel met daarbij behorende bebouwing en erven.

Ingevolge artikel 12, lid B, onder 2, mogen op de tot winkels bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van een bebouwingsvlak ten hoogste 25 bedraagt, tenzij op de kaart anders is aangegeven.

Ingevolge artikel 12, lid C, onder 1, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid B, onder 2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ten hoogste 50 bedraagt en de Rijksconsulent voor Economische Zaken is gehoord.

Ingevolge artikel 12, lid B, onder 3, mag per bedrijf ten hoogste één dienstwoning worden opgericht.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, moet in de planvoorschriften onder "dienstwoning" worden verstaan een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) één persoon, wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan voorziet in de bouw van een dienstwoning, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder p, van de voorschriften van het bestemmingsplan.

2.4. Met betrekking tot de vraag naar de noodzaak van de bedrijfswoning is van belang of de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeist dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht.

2.5. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte een doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het belang bij het voorkomen van inbraken.

Dit betoog slaagt. Uit de inbraakgevoeligheid vloeit niet rechtstreeks de noodzaak van een bedrijfswoning voort. Van een directe relatie met de bedrijfsactiviteiten zelf is bij dit voormeld belang geen sprake. Bovendien is het pand elektronisch beveiligd en zijn er zogenoemde anti-rampalen geplaatst, zodat reeds op andere wijze is voorzien in preventieve maatregelen tegen inbraak. Een en ander betekent dat inbraakpreventie geen omstandigheid is die meebrengt dat is voldaan aan de in meergenoemd artikel 1, aanhef, en onder p, gestelde eis van noodzakelijkheid.

2.6. De voorzieningenrechter heeft de door [vergunninghouder] aangeboden 24-uurs (inbouw)service van ondergeschikte betekenis geacht. Deze service, die het kader van een aan de detailhandel ondergeschikte vorm van dienstverlening te buiten gaat, strookt niet met de ter plaatse geldende bestemming "Winkels". Bedoelde werkzaamheden dienen derhalve bij de beoordeling van de noodzaak van de bedrijfswoning buiten beschouwing te blijven.

2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht steunt op een ondeugdelijke motivering. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 13 april 2004 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Afdeling merkt hierbij op bij dat het nemen van een nieuw besluit op bezwaar het college tevens opnieuw dient te beslissen op het verzoek om vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.9. Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 3 juni 2004, 04/378 WW44 en 04/379 WW44 N1 V, voorzover op het beroep van appellanten is beslist;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen van 13 april 2004, BWM/04.2499;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1360,64, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Tubbergen te worden betaald aan appellanten;

VI. gelast dat de gemeente Tubbergen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 341,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Zwart w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005

17-381.