Uitspraak 200402662/1


Volledige tekst

200402662/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2003 heeft verweerder aan [partij] voor de horecagelegenheid gelegen aan de [locatie] te [plaats] een nadere eis gesteld op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).

Bij besluit van 18 februari 2004, kenmerk 1.2003.0261.001, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 april 2004.

Bij brief van 9 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2004, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Vos en R.A.J. den Ridder, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden].

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit van 18 februari 2004 heeft verweerder zijn primaire besluit van 27 augustus 2003 gehandhaafd, waarbij hij op grond van artikel 5 van het Besluit een nadere eis heeft gesteld met betrekking tot geluid en conform voorschrift 4.1.1. van bijlage B behorende bij het Besluit de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarde voor het equivalente geluidniveau voor de panden [locatie] te [plaats], voor wat betreft de periode van 23.00 uur tot 07.00 uur (nachtperiode), heeft verhoogd met 5 dB(A) naar 45 dB(A).

Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd de overweging dat het referentieniveau van het ter plaatse heersende omgevingsgeluid vanwege de spoorlijn Breda-Rotterdam circa 45 dB(A) bedraagt. Het verhogen van de in het Besluit opgenomen geluidnorm voor de nachtperiode met 5 dB(A) ter hoogte van de dicht bij deze spoorlijn gelegen woningen, doet volgens verweerder recht aan de ter plaatse van de [locatie] bestaande situatie en levert voor appellanten geen (extra) overlast op, aldus verweerder.

2.2. Appellanten kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij betogen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verhogen van de geluidnorm ter hoogte van de panden gelegen aan de [locatie]. Zij voeren hiertoe aan dat niet duidelijk is of de in de nadere eis opgenomen norm nog een toereikend beschermingsniveau biedt. Appellanten zijn van mening dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de frequentie van het gebruik van het spoor in de nachtperiode. Zij wijzen er voorts op dat het geluid van passerende treinen van geheel andere aard is dan hard muziekgeluid. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met hun belangen, in het bijzonder waar het gaat om het genieten van een ongestoorde nachtrust, aldus appellanten. Zij begrijpen niet waarom [partij] geen extra akoestische maatregelen behoeft te nemen om te kunnen voldoen aan de normen van het Besluit.

2.3. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit is - voor zover hier van belang - bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, trilling, energie, afvalstoffen, afvalwater, lucht, verlichting, veiligheid, opslag en bodembescherming, voorzover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven.

Ingevolge voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit mag het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, op de gevel van woningen in de dag-, avond- en nachtperiode niet meer bedragen dan respectievelijk 50, 45 en 40 dB(A).

In voorschrift 4.1.1. van de bijlage bij het Besluit is - voorzover hier van belang - bepaald dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden voor equivalente geluidniveaus naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden.

2.4. Blijkens de Nota van Toelichting op onder andere voorschrift 4.1.1 van de bijlage bij het Besluit zal in beginsel de hoogte van het heersende referentieniveau bepalend kunnen zijn voor de mate van afwijking van de standaard geluidnorm. Volgens de Nota van Toelichting kan, voorzover hier van belang, de volgende invulling aan de orde zijn: "Indien het heersende referentieniveau zodanig hoog is dat redelijkerwijs van het bedrijf niet kan worden verlangd de lagere standaard geluidnorm na te leven en de handhaving van de geluidnorm een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering of zelfs sluiting zou kunnen betekenen, terwijl de lokale situatie een soepeler normstelling toelaat. In een dergelijk geval kan de geluidgrenswaarde worden verhoogd." Het gebruik maken van de mogelijkheid tot afwijking van de standaardnorm vindt ingevolge de Nota van Toelichting plaats op basis van een plaatselijke afweging met inachtneming van bovengenoemde motieven. Voorts is volgens de Nota van Toelichting van belang dat aan de beslissing om af te wijken van de standaardnorm een afdoende akoestische motivering ten grondslag moet liggen, bij voorkeur en voorzover mogelijk, ondersteund door relevante geluidmetingen.

2.5. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij het vaststellen van de in de nadere eis gestelde grenswaarde voor de nachtperiode beoogd heeft aan te sluiten bij het ter plaatse van [partij] heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid. Daarbij heeft hij zich blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting gebaseerd op de resultaten neergelegd in het geluidrapport "Spoorwegmilieukaarten gemeente Breda" van 18 juli 2001, opgesteld door Holland Railconsult, waaruit blijkt dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid in de nachtperiode in de [locatie] circa 45 dB(A) bedraagt. Het omgevingsgeluid wordt met name veroorzaakt door de spoorlijn Breda-Rotterdam. Aanvullend heeft verweerder op 1 juni 2004 en 7 juni 2004 ter plaatse van [partij] een tweetal metingen van het omgevingsgeluid uitgevoerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in die onderzoeken gehanteerde uitgangspunten dan wel de uitkomsten van die onderzoeken onjuist zouden zijn.

Verweerder heeft op grond van voornoemde onderzoeken geconcludeerd dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid bij de panden gelegen aan de [locatie], hoger is dan de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit opgenomen geluidnorm voor de nachtperiode van 40 dB(A), zodat naar zijn mening niet kan worden vastgehouden aan deze lagere geluidnorm uit het Besluit. Gezien de hoogte van het ter plaatse heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het niet in de rede ligt om investeringen van [partij] in de vorm van extra akoestische maatregelen te eisen.

Gelet op hetgeen verweerder bij de beoordeling heeft betrokken alsmede in aanmerking genomen het gestelde in voorschrift 4.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit in samenhang bezien met de daarbij behorende Nota van Toelichting, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in de nadere eis opgenomen grenswaarde van 45 dB(A) toereikend is om geluidhinder te voorkomen dan wel in voldoende mate te beperken. In hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel.

2.6. Voorzover appellanten aanvoeren dat [partij] nog geen enkele akoestische maatregel heeft doorgevoerd, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit tot het opleggen van een nadere eis en om die reden niet kan slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eis alsook de aan het Besluit verbonden voorschriften.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Montagne
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005

314.