Uitspraak 200402581/1


Volledige tekst

200402581/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2003 heeft de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 juni 2003, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kruisstraat II" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 februari 2004, no. 930166, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 26 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 3 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 9 augustus 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van ‘s-Hertogenbosch. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellanten in persoon en bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door F.M.G.L. Libregts en H.J. Cooijmans, ambtenaren van de gemeente, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De ter zitting aangevoerde beroepsgrond van appellanten inzake de basiszoneringslijst is na afloop van de wettelijke beroepstermijn ingediend.

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld zou moeten worden dat appellanten met het indienen van deze beroepsgrond na afloop van de wettelijke termijn niet in verzuim zijn geweest.

Het beroep van appellanten is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.3. Het plan voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein aan de zuidoostzijde van de buurtschap Kruisstraat.

2.4. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren hiertoe aan dat de voorziene intensieve bebouwing en verstening van het terrein zullen leiden tot een vergroting van de wateroverlast die nu reeds in de omgeving van het plangebied, waaronder hun perceel, wordt ondervonden. Als gevolg hiervan zal het risico op bodem- en grondwaterverontreiniging toenemen, hetgeen, aldus appellanten, te meer klemt nu het gebied behoort tot de beschermingszone om het zeer kwetsbare waterwingebied Nuland. Naar de mening van appellanten waarborgt het plan onvoldoende dat maatregelen zullen worden genomen die aan deze bezwaren tegemoet komen.

Appellanten achten het plan ook in strijd met het streekplanbeleid inzake grondwaterbeschermingsgebieden. In dit verband hebben zij gesteld dat het gebied niet kan worden aangemerkt als een stedelijke inbreidingslocatie. Ook is verweerder ten onrechte vooruitgelopen op de wijziging van de grenzen van de grondwaterbeschermingszones, aldus appellanten.

Ten slotte achten appellanten het plan eveneens in strijd met het streekplanbeleid inzake voormalige agrarische bedrijfslocaties nu het gebied volgens dit laatste plan in de agrarische hoofdstructuur ligt.

2.5. Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad gekozen voor een bestemming tot bedrijventerrein van de betrokken gronden, omdat zulks het meest wenselijk bleek nadat het daar gevestigde varkensveredelingsbedrijf was beëindigd en onderzoek had uitgewezen dat voor agrarisch hergebruik geen geschikte bedrijven voorhanden waren. Hierbij heeft een rol gespeeld dat het gemeentebestuur zich tot taak heeft gesteld jaarlijks 12 tot 15 hectare bedrijventerrein te ontwikkelen. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat door de aanleg van het bedrijventerrein de wateroverlast niet wordt vergroot. Hij heeft daartoe in aanmerking genomen dat de afvoer van hemelwater wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel en binnen afzienbare tijd een bergbezinkbassin wordt aangelegd.

2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft het standpunt van de gemeenteraad dat agrarisch hergebruik geen reële optie is en dat een bestemming tot bedrijventerrein het meest passend is, onderschreven. Verweerder acht het plan in overeenstemming met het streekplanbeleid, in het bijzonder dat inzake waterwingebieden. Hiertoe heeft hij in aanmerking genomen dat het betrokken gebied, gezien zijn ligging en het feit dat dit in het streekplan niet is aangeduid als “Agrarische Hoofdstructuur” maar als “Bebouwing Noord-Brabant (2001)” niet valt aan te merken als een stedelijke uitbreidingslocatie, maar als een stedelijke inbreidingslocatie. Ten slotte stelt verweerder zich met de gemeenteraad op het standpunt dat de gestelde wateroverlast niet wordt vergroot. Blijkens het bestreden besluit heeft hij daartoe, evenals de gemeenteraad, van belang geacht dat de hemelwaterafvoer zal worden losgekoppeld van het rioolstelsel en dat voorzieningen aan het rioolstelsel zullen worden getroffen.

2.7. Aangaande de bezwaren van appellanten inzake wateroverlast en bodem- en grondwaterverontreiniging overweegt de Afdeling het volgende.

Het plangebied wordt aan twee zijden begrensd door het bestaande bedrijventerrein Kruisstraat. Ter plaatse was voorheen het varkensveredelingsbedrijf Bovar gevestigd. Appellanten wonen ten westen van het plangebied aan de [locatie], waar tevens hun weg- en waterbouwbedrijf is gevestigd. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was het betrokken gebied in het streekplan “Noord-Brabant 2002; Brabant in balans” (verder te noemen het streekplan) aangeduid als beschermingszone rond de zeer kwetsbare grondwaterwinning Nuland.

Blijkens de stukken, in het bijzonder de plantoelichting, is het de bedoeling dat de hemelwaterafvoer van het beoogde bedrijventerrein zal worden losgekoppeld van het rioolstelsel. Dit hemelwater zal, waar mogelijk, worden ingezet bij bedrijfsprocessen en voor het overige via infiltratiezones in het groen worden afgevoerd. Het op de verharde oppervlakten gevallen regenwater zal, blijkens de stukken, in de grond worden geïnfiltreerd. Hieruit leidt de Afdeling af dat er geen hemelwater van de verharde oppervlakten zal worden afgevoerd via het riool. Dit is anders dan in de situatie bij genoemd varkensveredelingsbedrijf, toen de hemelwaterafvoer wel was aangesloten op het rioolstelsel.

Voorts was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit duidelijk dat verbeteringen aan het voor het plangebied van belang zijnde rioolstelsel zouden worden getroffen. Ter uitvoering van het Gemeentelijk Rioleringsplan 1998-2007 zijn daarvoor kredieten opgenomen in de gemeentelijke begrotingen voor 2001 en 2002.

De Afdeling is van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of het plan in verband met de door appellanten aangevoerde bezwaren aanvaardbaar is, niet tot in detail behoeft vast te staan welke voorzieningen met het oog daarop getroffen zullen worden. Voldoende is dat aangenomen mag worden dat het plan niet tot ernstige bezwaren in de door appellanten gestelde zin zal leiden. Naar het oordeel van de Afdeling is dit het geval. In de hiervoor geschetste omstandigheden heeft verweerder kunnen aannemen dat het plan niet zal leiden tot vergroting van de wateroverlast en van de risico’s op bodem- en grondwaterverontreiniging.

Gelet op het bovenstaande acht de Afdeling het, anders dan appellanten hebben betoogd, ook niet nodig dat het bestemmingsplan zelf waarborgen bevat dat bepaalde voorzieningen ter voorkoming van wateroverlast en bodem- en grondwaterverontreiniging worden getroffen. Om dezelfde reden kan verweerder niet worden verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door voorbij te gaan aan het verschil van mening tussen appellanten en het gemeentebestuur over de vraag welke voorzieningen precies zullen worden getroffen en over de technische verdiensten daarvan.

2.7.1. Met betrekking tot waterwingebieden geldt blijkens het streekplan als algemene beleidslijn dat bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing, zowel op stedelijke inbreidings- en uitbreidingslocaties als in het buitengebied, de risico’s voor de kwaliteit van het grondwater zo klein mogelijk dienen te blijven en dat er indien nodig aanvullende, beschermende maatregelen worden getroffen, die redelijkerwijs nodig zijn om grondwatervervuiling te voorkomen. Aanvullend op deze beleidslijn geldt, voorzover hier van belang, voor stedelijke uitbreidingslocaties in de 100-jaarszone van zeer kwetsbare grondwaterwinningen, dat bedrijventerreinen alleen zijn toegestaan als er sprake is van duidelijke ruimtelijke voordelen en nadat er een zorgvuldige afweging van de locatie ten opzichte van alternatieve locaties buiten deze zone heeft plaatsgevonden.

2.7.2. De Afdeling overweegt dat de aanvullende beleidslijn, aan de hand waarvan appellanten strijdigheid met het streekplan hebben gesteld, enkel van toepassing is op stedelijke uitbreidingslocaties. De Afdeling is evenwel van oordeel dat verweerder het plangebied niet heeft hoeven aanmerken als een uitbreidingslocatie maar dit heeft kunnen beschouwen als een inbreidingslocatie. Van belang is in dit verband dat het plangebied aan twee zijden wordt begrensd door en is gelegen in een binnenhoek van het bestaande bedrijventerrein Kruisstraat. Gezien de uit de stukken blijkende aard en hoeveelheid aan bebouwing van het voorheen ter plaatse gevestigde varkensveredelingsbedrijf, kan verder worden geoordeeld dat het gebied in ruimtelijk opzicht al verwantschap vertoonde met dit bedrijventerrein. Aan voormeld oordeel draagt ook bij dat het plangebied voorafgaand aan het onderhavige plan tezamen met het bestaande bedrijventerrein was begrepen in het bestemmingsplan “Bedrijven 1978” en dat het gebied op de kaarten van het streekplan is aangeduid als “Bebouwing Noord-Brabant (2001)”.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat alleen voornoemde algemene beleidslijn op het plan van toepassing is. Gezien hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat verweerder tevens het standpunt heeft kunnen innemen dat het plan zich verdraagt met deze beleidslijn en, mitsdien, dat het streekplanbeleid inzake waterwingebieden zich niet tegen het plan verzet.

2.7.3. Voorzover appellanten stellen dat verweerder ten onrechte vooruit is gelopen op de wijziging van de grondwaterbeschermingszones, overweegt de Afdeling dat verweerder eerst en vooral heeft getoetst aan het toepasselijke streekplanbeleid dat uitging van de ligging van het plangebeid binnen de beschermingszone van de zeer kwetsbare grondwaterwinning Nuland. Blijkens het bovenstaande heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat dit streekplanbeleid zich niet tegen het plan verzet. Onder deze omstandigheden behoeft niet nader te worden ingegaan op dit bezwaar.

2.7.4. Het streekplanbeleid inzake voormalige agrarische bedrijfslocaties waarmee appellanten blijkens het beroepschrift het plan in strijd achten, is van toepassing op gebieden die in het streekplan zijn aangeduid als “Agrarische Hoofdstructuur”. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, in het bijzonder de streekplankaarten, en in aanmerking genomen de hiervoor aangegeven feitelijke ligging van het plangebied, is de Afdeling van oordeel dat dit niet tot deze agrarische hoofdstructuur valt te rekenen. Van strijdigheid van het plan met het streekplan in de door appellanten gestelde zin, is derhalve geen sprake.

2.7.5. Eerst ter zitting hebben appellanten aangevoerd dat het plan strijdig is met het Besluit luchtkwaliteit. De Afdeling acht dit in strijd met de goede procesorde. Daarbij neemt zij in aanmerking dat niet is gebleken dat appellanten deze stelling niet eerder in beroep hadden kunnen inbrengen. Deze dient dan ook buiten beschouwing te blijven.

2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is voor het overige ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover dat betrekking heeft op de basiszoneringslijst;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. de Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005

59-461.