Uitspraak 200408743/1


Volledige tekst

200408743/1.
Datum uitspraak: 4 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Cendris Document Presentment B.V.”, gevestigd te Utrecht,
appellante,

en

de Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland,
verweerder.

Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft verweerder (hierna: de Verenigde Vergadering), voorzover thans van belang, besloten tot volledige herstemming in de categorieën ingezetenen en gebouwd in de lopende bestuursverkiezingen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 3 november 2004 heeft appellante nadere stukken ingediend. Deze zijn in kopie aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling, samengesteld uit mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. H.G. Lubberdink, Leden, heeft de zaak, in aanwezigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat, ter zitting behandeld op 4 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van der Lee, advocaat te Den Haag, [gemachtigden] en de Verenigde Vergadering, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, drs. P.J.R. Baeten, mr. G.G.G. Slooters en mr. A.M.G. Klooswijk, zijn verschenen.

Bi mondelinge uitspraak, gedaan op diezelfde dag, heeft de Afdeling het door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder e, van de Waterschapswet komen als categorieën van belanghebbenden voor vertegenwoordiging in het Algemeen Bestuur in aanmerking degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Ingevolge artikel 30a, eerste lid, kan een belanghebbende tegen bij provinciale verordening aangewezen besluiten, die met toepassing van die verordening worden genomen met het oog op de verkiezing van de leden van het Algemeen Bestuur en die naar hun aard noodzaken tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen, beroep instellen bij de Afdeling.

Ingevolge artikel 53, eerste lid, van het Zuid-Hollands Kiesreglement Waterschappen (hierna: het Kiesreglement) onderzoekt het Algemeen Bestuur de geloofsbrief en beslist of de benoemde als lid wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het omtrent de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen.

Ingevolge artikel 61, eerste lid, geeft de Voorzitter, indien het Algemeen Bestuur besluit tot niet-toelating van één of meer leden wegens de ongeldigheid van de stemming, terstond nadat het besluit onherroepelijk is geworden, daarvan onverwijld kennis aan het Dagelijks Bestuur. Ingevolge het tweede lid, voorzover thans van belang, vindt, zo spoedig mogelijk nadat deze kennisgeving is ontvangen, een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van de verkiezing opnieuw vastgesteld.

Ingevolge artikel 66, eerste lid, worden als besluiten in de zin van artikel 30a van de Waterschapswet aangewezen:
a. het in artikel 22 bedoelde besluit van het stembureau over de geldigheid van de opgaven tot kandidaatstelling;
b. het in artikel 43, eerste lid, bedoelde besluit van het stembureau over de geldigheid van de stembiljetten;
c. het besluit van het Algemeen Bestuur van het waterschap over de toelating van de benoemde als lid van dat orgaan, bedoeld in artikel 53, eerste lid.

Uit de stukken blijkt dat het stembureau van het Hoogheemraadschap van Delfland op 8 oktober 2004 heeft besloten zijn werkzaamheden ten aanzien van de stemmen in de categorieën ingezetenen en gebouwd op te schorten, omdat hem gebleken was dat een belangrijk deel van de stembiljetten voor de verkiezingen van het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Delfland in deze categorieën niet correct was verzonden. Naar aanleiding hiervan heeft de Verenigde Vergadering bij besluit van 11 oktober 2004 besloten, als hiervoor vermeld.

De herstemming is ingevolge artikel 61 van het Kiesreglement een direct gevolg van het besluit tot niet-toelating van één of meer leden wegens het geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaren van de stemming; er is geen afzonderlijk beslismoment. Een beroep tegen het houden van een herstemming moet dan ook geacht worden te zijn gericht tegen het besluit inzake de toelating dat tot die herstemming leidt, waartegen ingevolge artikel 66, aanhef en onder c, van het Kiesreglement, gelezen in verbinding met artikel 30a van de Waterschapswet, beroep openstaat op de Afdeling. Dat in dit geval besluiten inzake de toelating in voormelde categorieën niet genomen konden worden, kan aan de bevoegdheid van de Afdeling niet afdoen.

Als haar belang heeft appellante gesteld dat ten gevolge van het besluit van de Verenigde Vergadering van 11 oktober 2004 om tot algehele in plaats van gedeeltelijke herstemming over te gaan, bij haar extra kosten opkomen en zij aansprakelijk gesteld zal worden voor de extra schade die het Hoogheemraadschap van Delfland lijdt. Hoewel aannemelijk is dat de belangen van appellante aldus door het besluit worden geraakt, kan niet worden geoordeeld dat zij er rechtstreeks door in haar belangen wordt getroffen. Het besluit tot algehele herstemming heeft voor haar slechts gevolgen via haar contractuele band met het Hoogheemraadschap van Delfland. Zij is dan ook geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 30a, eerste lid, van de Waterschapswet.

Het eerst ter zitting door appellante gevoerde betoog dat zij als huurder van een bedrijfspand in Rijswijk belanghebbende is op de voet van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder e, van laatstbedoelde wet, leidt niet tot een ander oordeel. Het besluit van 11 oktober 2004 ziet slechts op een algehele herstemming voor de categorieën ingezetenen en gebouwd en niet op de categorie bedrijfsgebouwd, waartoe appellante als huurder van een bedrijfspand zou behoren.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Loeb w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat

284-435.