Uitspraak 200407068/2


Volledige tekst

200407068/2.
Datum uitspraak: 22 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2002 heeft de gemeenteraad van Albrandswaard het bestemmingsplan “Portland I, herziening Bakkersparkweg e.o.” vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 april 2003, kenmerk DRM/ARB/02/10521A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 14 april 2004, no. 200304329/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit besluit gedeeltelijk vernietigd.

Bij besluit van 22 juni 2004, kenmerk DRM/ARB/04/5200A, heeft verweerder in zoverre opnieuw over de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2004, waar verzoekers, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De gemeenteraad is met bericht van verhindering niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bestemmingsplan betreft gronden ten westen van de Bakkersdijk en voorziet onder meer in de mogelijkheid tot bouw van woningen.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, waarop de vernietiging in de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2004, no. 200304329/1 betrekking had, goedgekeurd.

2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte opnieuw goedkeuring aan dit plandeel heeft verleend en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij voeren aan dat woningbouw ten koste gaat van de oppervlakte van het wijkpark zoals die in het Regionaal Structuurplan Midden-IJsselmonde (RSP) is voorgeschreven. Voorts verwijst verweerder volgens verzoekers ten onrechte naar een lijst van mogelijke bijstellingen van het RSP en wijzen zij erop dat de herziening van het RSP nog volledig in procedure moet worden gebracht.

2.4. In genoemde uitspraak van 14 april 2004 heeft de Afdeling, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:

“Volgens paragraaf 9.2.7 van het RSP is als essentieel onderdeel van de interne planstructuur voorzien in de aanleg van twee groenvoorzieningen, waaronder het door appellanten bedoelde wijkpark ten westen van de bestaande kern Smitshoek. Volgens dit onderdeel van het RSP mag de op de plankaart aangegeven omvang van de parken niet worden verkleind.

Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de voorziene oppervlakte van het wijkpark, zoals aangeduid op de plankaart van het RSP, 6,2 ha bedraagt. Daarmee is komen vast te staan dat deze oppervlakte van het wijkpark niet slechts volgt uit de kaart Ruimtelijke Reservering Structuurplan Midden-IJsselmonde, die geen onderdeel uitmaakt van het RSP. Anders dan het in het bestreden besluit neergelegde uitgangspunt, kan deze oppervlaktemaat dan ook niet als louter indicatief worden beschouwd.

Verder is ter zitting gebleken dat tussen partijen niet in geding is dat de in het plan voorziene ligging van de hoofdwatergang en van woonbebouwing, die afwijkt van hetgeen in het bestemmingsplan “Portland I” was voorzien, tot gevolg heeft dat de omvang van het wijkpark wordt verkleind ten opzichte van de oppervlakte die daarvoor op de plankaart van het RSP is aangeduid. Tevens is ongewis of na verwezenlijking van het plan voldoende ruimte resteert om met een veranderde vormgeving van het wijkpark alsnog in een oppervlakte van 6,2 ha aan park te voorzien. Uit het voorgaande volgt dat het bestemmingsplan op dit onderdeel in strijd is met het RSP.

Ingevolge artikel 36l, eerste lid, van de WRO dienen gedeputeerde staten, indien voor het gebied begrepen in een regionaal structuurplan een bestemmingsplan is vastgesteld en dit aan de goedkeuring van gedeputeerde staten wordt onderworpen, bij hun besluit omtrent de goedkeuring van dat bestemmingsplan rekening te houden met het regionaal structuurplan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel vragen gedeputeerde staten voorzover het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, in strijd is met het regionaal structuurplan, het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam om advies.

Het door verweerder aangehaalde besluit van de Regioraad van 20 juni 2001, dat onder meer een lijst met afwijkingen en interpretaties van het RSP behelst, kan ten aanzien van de hiervoor geconstateerde strijd met het RSP niet worden aangemerkt als een advies als bedoeld in artikel 36l, tweede lid, van de WRO.

Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit op dit onderdeel genomen in strijd met artikel 36l, tweede lid, van de WRO.”

2.5. Uit de stukken komt naar voren dat het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam bij brief van 28 januari 2004 alsnog advies heeft uitgebracht.

Naar het oordeel van de Voorzitter blijkt hieruit dat het dagelijks bestuur instemt met het voorliggende bestemmingsplan, voorzover dat in strijd is met het RSP. Voorts is gebleken dat een nieuw RSP wordt voorbereid waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming is.

2.6. De Voorzitter verwacht niet dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.7. Gelet op het voorgaande komt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2004

363.