Uitspraak 200400882/1


Volledige tekst

200400882/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2002 heeft mr. ir. H.J. ter Maat namens het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) aan de gemeente Arnhem, dienst Stadsontwikkeling, afdeling Projectleiding, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor de aanleg van een ontsluitingsweg vanaf de IJssellaan tot aan de Merwedestraat en de hiermee samenhangende werkzaamheden en voor de reconstructie van een kruispunt Maaslaan-IJssellaan-Slaakweg en de hiermee samenhangende werkzaamheden.

Bij besluit van 22 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 17 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.A.M. Meijers en ing. J.A. Temmink, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De werkzaamheden betreffen onder meer de aanleg van een nieuwe aansluiting van de Slaakweg op de IJssellaan. De bestaande aansluiting zal alleen voor fietsers toegankelijk zijn en zal voorbij het bedrijf van appellant worden voorzien van een keerlus.

2.2. Appellant heeft eerst ter zitting in hoger beroep gesteld dat het college artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft geschonden, doordat in de publicatie van het ter inspraak gegeven voornemen tot aanleg van de ontsluitingsweg tussen de IJssellaan en de Merwedestraat niet is vermeld dat deze ook betrekking heeft op wijziging van de aansluiting van de Slaakweg op de IJssellaan. Deze stelling dient buiten beschouwing te blijven, nu niet valt in te zien dat appellant deze stelling, die betrekking heeft op de procedure voorafgaand aan het primaire besluit, niet in een eerder stadium naar voren had kunnen brengen.

2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank het besluit op bezwaar had moeten vernietigen omdat het primaire besluit onbevoegd in mandaat is genomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bevoegdheidsgebrek met de beslissing op bezwaar geacht wordt te zijn hersteld, nu op het bezwaarschrift door het bevoegde orgaan is beslist.

2.4. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank op juiste gronden overwogen dat onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de bezwaren tegen de verleende vrijstelling ongegrond heeft kunnen verklaren.

2.5. Niet valt in te zien dat de rechtbank ten onrechte niet voldoende is ingegaan op de door appellant genoemde veiligheids- en hinderaspecten, nu hij in de aanvulling van het bezwaarschrift in dit verband slechts melding heeft gemaakt van een doornenhaag aan de westzijde van het bedrijf, die daar zou moeten worden gehandhaafd in verband met inbraakpreventie. Gelet op de ter zitting getoonde foto’s en de bij het besluit behorende tekening heeft de rechtbank terecht niet aannemelijk geacht dat deze doornenhaag ten gevolge van de uitvoering van de reconstructie zou moeten worden verwijderd.

2.6. Gelet op de betrokken belangen en de gevolgen van het vrijstellingsbesluit voor de positie van appellant heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat het college niet op voorhand een compensatie had behoren aan te bieden. Indien appellant meent dat hij schade lijdt ten gevolge van de verleende vrijstelling, dan staat het hem vrij op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een verzoek om schadevergoeding in te dienen bij de gemeenteraad.

2.7. Ook het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college onjuist kaartmateriaal heeft gebruikt, waardoor het ten onrechte is uitgegaan van een afstand van de verlegde Slaakweg tot de bedrijfsgebouwen van appellant van 5 meter, terwijl die afstand 3 meter bedraagt, treft geen doel. Ter zitting is gebleken dat appellant zijn betoog heeft gebaseerd op een verkleinde kopie van de bij het besluit in primo behorende tekening. Volgens de originele tekening bedraagt de kortste afstand tussen de geprojecteerde nieuwe aansluiting van de Slaakweg op de IJssellaan en de op de kaart als trottoir aangeduide wasstraat ten minste 5 meter.

2.8. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de waardevolle populieren en de geforceerde en onlogische knik in de weg is een weergave van het standpunt van het college en bevat geen oordeel van de rechtbank zelf. De daarop betrekking hebbende stellingen van appellant, inhoudend dat de rechtbank ten onrechte dit standpunt heeft ingenomen, berusten dan ook op een onjuiste lezing van de uitspraak.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004

17.