Uitspraak 200402992/1


Volledige tekst

200402992/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 maart 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met garage op het perceel kadastraal bekend gemeente [..], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 10 juni 2003, aan appellant toegezonden bij brief van 27 juni 2003, heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 maart 2004, verzonden op 8 maart 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 10 mei 2004 en 15 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door B. Mennink ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" geldt ter plaatse de bestemming "Agrarisch gebied met huisplaats".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften mag één woning per bedrijf en per huisplaats worden gebouwd.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning als bedrijfswoning zal worden gebruikt.

Dat betoog slaagt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat op grond van de planvoorschriften niet is vereist dat sprake is van een volwaardig bedrijf alvorens ter plaatse een woning mag worden gebouwd. Voldoende is dat ter plaatse een reëel agrarisch bedrijf is gevestigd.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel gebleken dat het standpunt van het college betreffende het beoogde gebruik van de woning stoelt op twijfels over de vraag of ter plaatse een volwaardig agrarisch bedrijf zal worden uitgeoefend. In dat licht bezien kan appellant niet worden tegengeworpen dat hij geen medewerking heeft willen verlenen aan een adviesaanvrage bij de Dienst Ruimte, Economie en Welzijn, afdeling Landelijk gebied, van de provincie Gelderland, nu die adviesaanvrage uitsluitend betrekking had op een beoordeling van de volwaardigheid van het bedrijf. De rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de woning niet conform de bouwaanvraag zal dienen als bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een reëel agrarisch bedrijf ter plaatse.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 10 juni 2003 vernietigen. Het college dient opnieuw op het bezwaarschrift van appellant te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 maart 2004, kenmerk 03/1074 WOW;

III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten van 10 juni 2003, kenmerk BMEN-BAA3196;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Aalten in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Aalten te worden betaald aan appellant;

VI. gelast dat de gemeente Aalten aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (in totaal € 314,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004

58-422.