Uitspraak 200402853/1


Volledige tekst

200402853/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2004 in het geding tussen:

1. [wederpartijen sub 1], wonend te [woonplaats]
2. [wederpartijen sub 2], wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne.

1. Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van onderscheidenlijk 18 juni 2002 en 8 juli 2002 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan appellant sub 2 bouwvergunning verleend voor het oprichten van onderscheidenlijk een zeugenstal, een biggenstal en een loods op het perceel, kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 6 februari 2003 heeft het college, voor zover hier van belang, het daartegen door [partijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 februari 2004, verzonden op 25 februari 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door [wederpartijen sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar, voor zover daarbij het door [partijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] bij brieven van onderscheidenlijk 5 april 2004 en 6 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2004, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 28 april 2004. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 3 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 mei 2004 hebben [wederpartijen sub 1] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Pronk, ambtenaar van de gemeente, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en [wederpartijen sub 1], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het geschil is toegespitst op de vraag of het college bij besluit van 6 februari 2003 het door [partijen] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.2. Vast staat dat [partijen] op 4 februari 2002 met [wederpartijen sub 1] een overeenkomst zijn aangegaan met betrekking tot de verkoop van het onroerend goed op het perceel [locatie] te [plaats]. Nadien, op 18 maart 2002 en 16 april 2002, heeft [appellant sub 2] de aan dit geschil ten grondslag liggende aanvragen om bouwvergunning ingediend. Het namens [partijen] bij brief van 29 juli 2002 tegen de verleende vergunningen gemaakte bezwaar is op 26 augustus 2002 behandeld tijdens een hoorzitting van de commissie voor bezwaar en beroep van de gemeente Deurne, die vervolgens op 4 november 2002 advies heeft uitgebracht. Op 6 december 2002 is de notariële transportakte verleden. Naar niet is bestreden heeft [appellant sub 2] het college op 7 januari 2003 telefonisch op de hoogte gebracht van deze verkoop en levering. Evenmin is betwist dat het college daarop de gemeentelijke basisadministratie heeft geraadpleegd en heeft vastgesteld dat [wederpartijen sub 1] per 17 december 2002 als bewoners van het pand [locatie] stonden ingeschreven en dat [partijen] per 30 december 2002 waren uitgeschreven. Omstreeks 15 januari 2003 heeft de gemachtigde van [wederpartijen sub 1] telefonisch medegedeeld dat zij zich oriënteerden op het overnemen van het bezwaar van [partijen] Het college heeft vervolgens op 6 februari 2002 het door [partijen] gemaakte bezwaar wegens het ontbreken van processueel belang niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan in beginsel worden aanvaard dat in geval van rechtsopvolging onder bijzondere titel, zoals in dit geval, ook de hoedanigheid van aanlegger in een eenmaal in bezwaar of beroep aanhangig gemaakt geschil overgaat van de vervreemder op de rechtverkrijgende. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 4 juni 1999 in zaak no. H01.98.1706 (gepubliceerd in de Gemeentestem 2000, 7111).

2.4. De rechtbank is er voorts met juistheid van uitgegaan dat, gezien de kennis die het vanaf 7 januari 2003 van de verkoop en eigendomsoverdracht van het perceel had en de inhoud van de telefonische mededeling van omstreeks 15 januari 2003, van het college had mogen worden verwacht dat het, alvorens een besluit te nemen, [wederpartijen sub 1] de gelegenheid zou bieden binnen een door hem te stellen termijn nader aan te geven of zij de procedure wilden overnemen en [partijen] of zij daarmee akkoord gingen. Uit het feit dat de koopovereenkomst is gesloten vóór de indiening van de aanvragen om bouwvergunning noch uit de omstreeks 15 januari 2003 door de gemachtigde van [wederpartijen sub 1] gedane mededelingen mocht het college zonder meer afleiden dat een overname van de procedure door [wederpartijen sub 1] niet aan de orde was. Bij het vorenstaande overweegt de Afdeling nog dat, anders dan appellanten menen, [wederpartijen sub 1] voorafgaand aan de levering van het perceel niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij de verleende bouwvergunningen konden worden aangemerkt en hen dus niet kan worden tegengeworpen zelf geen bezwaar tegen deze besluiten te hebben gemaakt.

2.5. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van 6 februari 2003 niet met de vereiste zorgvuldigheid en dus in strijd met artikel 3:2 van de Awb is voorbereid en dit besluit terecht heeft vernietigd.

2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartijen sub 1] te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne in de door [wederpartijen sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Deurne te worden betaald aan [wederpartijen sub 1].

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004

201.