Uitspraak 200400692/1


Volledige tekst

200400692/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zundert,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 november 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Zundert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2002 heeft de raad van de gemeente Zundert (hierna: de raad) aan appellant een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) toegekend van € 2.382,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2001 tot de dag der uitbetaling.

Bij besluit van 17 december 2002 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, overeenkomstig een advies van 10 september 2002 van de adviescommissie bezwaar- en beroepschriften, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 november 2003, verzonden op 11 december 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 maart 2004 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar appellant in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door A.M.C. Coppens-Timmermans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 20 februari 1997 heeft de raad het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Zundert/Wernhout” vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 9 oktober 1997 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant en op 24 januari 2000 in rechte onaantastbaar geworden. In het bestemmingsplan is de reconstructie van de [locatie], die eind 1993 is gerealiseerd, gelegaliseerd en is de bouw mogelijk gemaakt van een gebouw schuin tegenover de woning van appellant aan de [locatie a].

2.2. Niet in geschil is dat appellant schade lijdt doordat zijn woning op de peildatum (24 januari 2000) met ƒ 30.000,00/€ 13.613,41 in waarde is verminderd ten gevolge van de reconstructie van de [locatie] en de mogelijkheid tot oprichting van bebouwing schuin tegenover zijn woning.

2.3. De raad heeft zich, in navolging van een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken aan hem uitgebracht advies van februari 2002, op het standpunt gesteld dat de waardevermindering slechts tot een bedrag van ƒ 5.250,00/€ 2.382,35 voor vergoeding in aanmerking komt.

Dit is 17,5% van de waardevermindering van het object. Deze 17,5% is berekend door ¼ deel te nemen van de waardevermindering die voor rekening van de gezamenlijke blote eigenaren zou zijn gekomen (70%), daar appellant voor ¼ deel van de blote eigendom gerechtigd was voordat hij in mei 1993 de volle eigendom verwierf. De rest van de waardevermindering behoort volgens de raad redelijkerwijs ten laste van appellant te blijven wegens voorzienbaarheid ervan.

2.4. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de waardevermindering niet volledig wordt vergoed, omdat die deels voorzienbaar was.

2.5. Criterium voor de beoordeling of sprake is van voorzienbaarheid, is of er voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor omwonenden in ongunstige zin zou veranderen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 augustus 2000 in zaak no. 200000570/01; BR 2001, 692), dient die voorzienbaarheid reeds te kunnen worden vastgesteld op het moment van de koop van de desbetreffende onroerende zaak.

2.5.1. Appellant heeft in januari 1993 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning [locatie a]. Op dat moment waren de voor appellant nadelige planologische ontwikkelingen, zoals vastgesteld in het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Zundert/Wernhout”, reeds opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan “Kom Zundert”, dat van 6 april tot en met 8 mei 1992 ter inzage heeft gelegen. Op 24 juni 1993 heeft de raad het bestemmingsplan “Kom Zundert” vastgesteld. Er waren derhalve aanwijzingen dat de planologische situatie in nadelige zin zou veranderen, waarmee appellant rekening had kunnen houden bij de aankoop van de woning. Bij het aangaan van de koopovereenkomst heeft hij dan ook het risico aanvaard dat de schade die het gevolg is van bedoelde planologische wijzigingen, niet volledig zal worden vergoed. Dat de raad het bestemmingsplan “Kom Zundert” heeft ingetrokken en in 1997 heeft vervangen door het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Zundert/Wernhout”, doet er niet aan af dat de voor appellant nadelige planologische gevolgen van het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Zundert/Wernhout” reeds in januari 1993 voor hem voorzienbaar waren. Dat appellant zich gedwongen voelde de woning, waarin tot op dat moment zijn moeder woonde, door uitkoop van de overige gerechtigden voor 100% in eigendom te verwerven, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004

-401.