Uitspraak 200401655/1


Volledige tekst

200401655/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2001, in zaak no. 200005216/1.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 1 augustus 2001, in zaak no. 200005216/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank Utrecht van 16 oktober 2000 bevestigd.

Bij brief van 22 februari 2004 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak van de Afdeling te herzien.

Bij brief van 2 april 2004 heeft de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de algemene raad) een memorie ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verzoeker. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 september 2004, waar verzoeker in persoon en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. M. Duyser, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.2. Verzoeker betoogt dat uit een aantal nader genoemde uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) blijkt dat de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2001 in strijd is met het Gemeenschapsrecht. Volgens verzoeker is dit, gelet ook op de uitspraak van het Hof van 13 januari 2004 (Kühne & Heitz NV, zaak no. C-453/00), (voldoende) grondslag om de uitspraak te herzien.

2.3. Zoals reeds volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 23 januari 2002 in zaak no. 200104247/2 en 14 mei 2002 in zaak no. 200104247/3, welke uitspraken zijn gedaan naar aanleiding van een eerder door verzoeker ingediend herzieningsverzoek, kunnen gelet op de duidelijke bewoordingen en strekking van voormeld artikel 8:88 van de Awb, uitspraken van het Hof, waaruit volgens verzoeker zou blijken dat de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2001 in strijd is met het Gemeenschapsrecht, niet dienen als grond voor herziening. De uitspraak van het Hof van 13 januari 2004 leidt niet tot een andere conclusie, nu daaruit niet volgt dat onherroepelijke uitspraken van de Afdeling dienen te worden herzien, ook niet indien zij op grond van latere jurisprudentie van het Hof op een onjuiste uitlegging van het Gemeenschapsrecht zouden blijken te berusten. De door verzoeker overgelegde uitspraak van de algemene raad van 4 juli 1994, gepubliceerd in het Advocatenblad van 12 mei 1995, aan de hand waarvan verzoeker heeft gesteld dat de algemene raad in een ander geval een gunstiger afstandsnorm heeft gehanteerd, vormt evenmin grondslag voor herziening, reeds omdat dit gestelde feit verzoeker bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn vóór de uitspraak.

2.4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004

369.