Uitspraak 200402616/1


Volledige tekst

200402616/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 februari 2004 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft appellant (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor een terrasoverkapping en het plaatsen van terrasschermen op het platte dak van het eengezinshuis [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 10 april 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] te Sittard gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 23 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Giesen, ambtenaar der gemeente, [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. P. Baur, advocaat te Landgraaf, en [zoon] en gemachtigde van vergunninghouder, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een terrasoverkapping en het plaatsen van terrasschermen op het platte dak van het eengezinshuis boven de niet aaneengebouwde zijde op de zijdelingse erfafscheiding.

2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Leyenbroek’ geldt voor het betrokken perceel de bestemming ‘Bebouwingsklasse E’.

In artikel 4, eerste lid, van de bij dit plan behorende voorschriften is bepaald dat de als zodanig aangegeven gronden zijn bestemd voor woondoeleinden en voor zover op de bestemmingskaart aangeduid met de letter d tevens voor detailhandel, voor zover op de bestemmingskaart aangeduid met de letter h tevens voor horeca en voor zover op de bestemmingskaart aangeduid met de letter k tevens voor kantoren.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, van dit artikel mogen op deze gronden behoudens het in artikel 21 ten aanzien van bijgebouwen bepaalde, uitsluitend worden gebouwd eengezinswoningen in maximaal twee bouwlagen, alsmede qua aard en afmeting daarbij passende andere bouwwerken, met dien verstande dat de afstand van de niet aaneengebouwde zijden van het eengezinshuis tot de zijdelingse erfafscheiding ten minste 3 meter zal bedragen.

2.3. Anders dan het college is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de terrasschermen en de terrasoverkapping moeten worden aangemerkt als onderdelen van de woning, meer in het bijzonder van de niet aaneengebouwde zijde van de woning en niet als andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nu het hier aldus om een verhoging van de niet aaneengebouwde zijde van de woning gaat, is het bouwplan in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan wat betreft de in acht te nemen afstand tot de zijdelingse erfafscheiding.

Gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet had de gevraagde vergunning dan ook niet zonder vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend mogen worden. De rechtbank is tot een zelfde oordeel gekomen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Het college dient als in het ongelijk gestelde bestuursorgaan te worden veroordeeld in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Sittard-Geleen te worden betaald aan [wederpartij].

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004

202.