Uitspraak 200401416/1


Volledige tekst

200401416/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] waarvan de vennoten zijn [vennoot 1 en 2], beiden wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 januari 2004 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2001 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) de aanvraag van appellante om een beheerssubsidie voor het beheerspakket Faunarand afgewezen.

Bij besluit van 25 maart 2003 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 maart 2004 heeft de minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door ing. A.J.M. Segeren, werkzaam bij Alfa Subsidieadviseurs, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verheyden, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 20 december 1999, Stct. 1999, 252, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de SAN) vastgesteld.

2.2. Vast staat dat appellante de aanvraag heeft ingediend op 29 november 2000 en daarbij heeft vermeld dat zij in aanmerking wil komen voor subsidie in het kader van het Beheersgebiedsplan Flevoland. Dit plan is een beheersgebiedsplan als bedoeld in de SAN en is op 5 december 2000 vastgesteld, als opvolger van het Begrenzingenplan Oostelijk en Zuidelijk Flevoland, dat was vastgesteld op grond van de aan de SAN voorafgaande Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

2.3. Bij de beslissing op bezwaar heeft de minister aangegeven dat het vaste praktijk is dat een aanvraag tot subsidieverlening wordt beoordeeld op grond van het op het moment van ontvangst van de volledige aanvraag geldende beheersgebiedsplan.

2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de minister gebruikte vaste praktijk haar niet onjuist voorkomt. De minister heeft, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook kunnen toetsen aan het Begrenzingenplan Oostelijk en Zuidelijk Flevoland.

2.5. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat zij bij het indienen van de aanvraag duidelijk en expliciet heeft aangegeven dat zij middels de indiening daarvan in aanmerking wenste te komen voor een subsidie, te verstrekken op basis van het aankomende Beheersgebiedsplan Flevoland, en dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat haar aanvraag op die basis in behandeling zou worden genomen.

2.5.1. Dit betoog treft doel. Appellante heeft voorafgaand aan de indiening van haar aanvraag aan de klantenservice van Laser informatie gevraagd en gekregen betreffende de mogelijkheid om voor het braakleggen van akkerranden subsidie te verkrijgen. Bij de haar toegezonden stukken bevonden zich het voorontwerp Beheersgebiedsplan Flevoland alsmede een SAN-aanvraagformulier. Nadat appellante uit de pers vernam dat het beheersgebiedsplan eerst op 5 december 2000 was vastgesteld, heeft zij telefonisch contact gehad met [mevrouw] van de klantenservice van Laser om te verifiëren of het noodzakelijk was dat zij een nieuwe aanvraag zou indienen. Deze vraag werd ontkennend beantwoord. Bij brief van 22 december 2000 heeft Laser vervolgens aan appellante medegedeeld dat haar aanvraag in het jaar 2001 verder zou worden behandeld en dat appellante geen nieuwe aanvraag voor 2001 hoefde in te dienen.

2.5.2. Gelet op het voorgaande heeft appellante mogen menen dat haar aanvraag in goede orde was ontvangen en op basis van het Beheersgebiedsplan Flevoland zou worden beoordeeld. Het standpunt van de minister dat appellante had moeten begrijpen dat de brief van Laser van 22 december 2000 een algemeen schrijven betrof over de voortgang van alle bij Laser in behandeling zijnde aanvragen, kan, gelet op haar daaraan voorafgaande contacten met Laser, niet worden gevolgd. Ter zitting heeft de minister verder erkend dat de door hem gehanteerde vaste praktijk niet bekend was gemaakt. Anders dan de minister ter zitting heeft betoogd, kan appellante ook niet worden tegengeworpen dat zij door telefonisch contact had moeten kunnen achterhalen wat zijn beleid hieromtrent was. Immers appellante heeft zich, zoals hierboven beschreven, telefonisch tot Laser gewend zodra zij van de vaststelling van het Beheersgebiedsplan Flevoland vernam.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beslissing op bezwaar van 25 maart 2003 is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft dit miskend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant tegen het besluit van de minister van 25 maart 2003 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De minister dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Afdeling merkt in dit verband nog op dat de rechtbank ter zake van het bij de beslissing op bezwaar afgewezen verzoek om vergoeding van kosten die appellante heeft gemaakt in de bezwaarprocedure, ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dit sedert 12 maart 2002 luidt. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van 4 juni 2003 in zaak no. 200205507/1, gepubliceerd in JB 2003/207, heeft het overgangsrecht neergelegd in artikel III van de Wet van 24 januari 2002 tot wijziging van de Awb met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures), hierna: de wet van 24 januari 2002 - ingevolge waarvan artikel 8:75 van de Awb, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 24 januari 2002, van toepassing blijft, indien het besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 24 januari 2002 is genomen - eveneens te gelden ten aanzien van artikel 7:15 Awb. Nu de wet van 24 januari 2002 op 12 maart 2002 in werking is getreden, dus nadat het primaire besluit van 13 maart 2001 was genomen, is in dit geval het gewijzigde artikel 7:15 Awb niet van toepassing. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal de minister opnieuw op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten moeten beslissen.

2.7. Het op artikel 8:73 van de Awb gebaseerde verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat nadere besluitvorming is vereist en op de uitkomst daarvan niet kan worden vooruitgelopen.

2.8. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 januari 2004, met kenmerk AWB 03/562;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 maart 2003, met kenmerk 02.5.0067-II;

V. wijst het verzoek om schadevergoeding af;

VI. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1351,72, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) te worden betaald aan appellante;

VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 291,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004

47-465.