Uitspraak 200308884/1


Volledige tekst

200308884/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de gemeenteraad van Zwolle,
2. de vennootschap onder firma “Projektteam Holtenbroek”, gevestigd te Zwolle, en de vennoten daarvan, te weten Delta Wonen en SWZ,
3. [appellant sub 3] , gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Zwolle, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 maart 2003, het bestemmingsplan “Holtenbroek Zuid-West” vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 november 2003, kenmerk RWB/2003/1269, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 27 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, appellanten sub 2 bij brief van 27 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, en appellante sub 3, bij brief van 29 december 2003, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag beroep ingesteld. Appellante sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 5 februari 2004.

Bij brief van 20 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 11 juni 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2004, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Wijmen, advocaat te Zwolle, en J. Heerspink en ir. C. Blanken, ambtenaren van de gemeente, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door J.L.M. Bijkerk, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn als belanghebbenden daar gehoord de gemeenteraad van Zwolle, vertegenwoordigd door de voornoemde personen, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Triferto B.V.”, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om – in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen – te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan heeft betrekking op het zuidwestelijk deel van de woonwijk Holtenbroek. Het plan is gericht op revitalisering en herstructurering van dit gedeelte van de woonwijk. Verweerder heeft het plan grotendeels goedgekeurd.

2.3. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan een plandeel met de bestemming “W (Woondoeleinden)” omdat geen afstand van 80 onderscheidenlijk 100 meter is aangehouden tussen dit plandeel en de tot “Bedrijfsdoeleinden” bestemde gronden van het aangrenzende industrieterrein. Hij is van mening dat ten aanzien van mogelijke milieuhinder met twee bedrijven die op het industrieterrein zijn gevestigd rekening moet worden gehouden, te weten het op- en overslagbedrijf voor kunstmeststoffen “Triferto B.V.” (voorheen De Agrarische Unie Vulcaan B.V) en de scheepswerf [naam bedrijf].

Ondanks dat de voorwaarden van de milieuvergunningen van deze bedrijven waarborgen dat er geen onaanvaardbare milieuhinder zal optreden voor de aan de orde zijnde woonbestemming acht verweerder, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, het aanhouden van voldoende afstand van belang. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat in het voorliggend plan sprake is van een nieuwe situatie omdat het aantal woningen zal toenemen. Voor het berekenen van de door hem aangehouden afstand is verweerder uitgegaan van de in de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Brochure) aanbevolen afstand voor scheepsbouwbedrijven van 100 meter voor andere aspecten dan geluid. Voor het milieuaspect geluid stelt verweerder dat in het voorliggend plan een geluidscontour van 50 dB(A) is opgenomen vanwege het aangrenzende industrieterrein zodat aan dat aspect voorbij kan worden gegaan. Voorzover de tot “W (Woondoeleinden)” bestemde gronden liggen nabij de tot “O II (Onderwijsdoeleinden II)” bestemde gronden heeft verweerder een afstand van 80 meter aangehouden.

2.3.1. De gemeenteraad van Zwolle (hierna: de gemeenteraad) en de vennootschap onder firma “Projektteam Holtenbroek” (hierna: het projektteam) stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan voornoemd plandeel.

De gemeenteraad voert hiertoe aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de in de Brochure aanbevolen afstanden. Hij is van mening dat toepassing van de Brochure niet geschikt is nu het hier een herstructurering van de bestaande situatie betreft. Daarnaast is hij van mening dat de milieuvergunningen van de betrokken bedrijven voldoende waarborgen bevatten ten aanzien van de hinderaspecten. Uit het uitgevoerde veiligheidsonderzoek blijkt dat de veiligheidsrisico’s voor de woningen in het plangebied ook aanvaardbaar zijn, aldus de gemeenteraad. Verder wijst hij er op dat het aantal gehinderden in beginsel niet zal toenemen nu in het voorliggend plan de bestemming van een ander, nabij gelegen, plandeel van “Bedrijfsdoeleinden” in “Onderwijsdoeleinden” wordt gewijzigd.

Het projektteam voert aan dat de gronden waarop het bestreden plandeel betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor de revitalisering van de woonwijk. In dit verband wijst het er op dat indien de in het plan voorziene appartementen niet mogen worden gebouwd er teveel woningen verloren gaan. Bovendien zijn de appartementen op deze plek stedenbouwkundig van belang, aldus deze appellanten.

2.3.2. Het betrokken plangebied grenst in het zuidwesten aan een gedeelte van het industrieterrein Voorst ABC. De desbetreffende gronden zijn ingevolge het bestemmingsplan “Holtenbroek 1976” bestemd voor “Bedrijfsdoeleinden”. Het voorliggend plan heeft betrekking op een gedeeltelijke herziening van dat plan, doch de bedoelde gronden met de bedrijfsbestemming zijn er niet in opgenomen. Het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, voorziet onder meer in de bouw van een appartementengebouw op de hoek van de [locatie].

2.3.3. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij goedkeuring heeft onthouden aan het genoemde plandeel omdat binnen de voorgeschreven beslistermijn niet voldoende vaststond dat de gemeenteraad zou overgaan tot herziening van het bestemmingsplan voor het aangrenzende bedrijfsterrein. Hij achtte de bestaande ruime bedrijfsbestemming in verband met de naastgelegen woonwijk niet meer passend en was van mening dat die bestemming moest worden ingeperkt. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Inmiddels heeft de gemeenteraad besloten dat voor het bedrijfsterrein een nieuw bestemmingsplan zal worden voorbereid waarbij aan het standpunt van verweerder wordt tegemoetgekomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij daaraan voldoende vertrouwen ontleent dat het bestemmingsplan voor dat gebied zal worden herzien en dat hij, als hij nu moest beslissen, het plan zou hebben goedgekeurd. Daarom heeft hij verzocht om zijn besluit voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring te vernietigen, opdat niet op grond van artikel 30 van de WRO het plan opnieuw moet worden vastgesteld, terwijl dit niet zal afwijken van het nu voorliggende plan. De Afdeling is van oordeel dat er in dit geval reden is om in te gaan op het verzoek van verweerder om te voorkomen dat zonder noodzaak de bestemmingsplanprocedure opnieuw moet worden doorlopen. Vernietiging van het besluit van verweerder stelt hem in staat in een nieuw besluit alsnog goedkeuring te verlenen aan het plan zonder dat de rechtsbescherming van derden in het geding komt.

2.3.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling uit een oogpunt van proceseconomie reden om de beroepen gegrond te verklaren. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring aan een plandeel met de bestemming “W (Woondoeleinden)”, nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart. Derhalve zijn de beroepen van de gemeenteraad en het projectteam gegrond.

2.4. [appellant sub 3] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover daarin de gronden met de bestemming “O II (Onderwijsdoeleinden II)” betreffende haar perceel aan de [locatie] zijn aangewezen op grond van artikel 13, eerste lid, van de WRO. Zij voert aan dat er nog onzekerheid bestaat over de mogelijkheid tot verplaatsing van haar bedrijf zodat zij eventueel het bedrijf zal moeten sluiten. Verder betwijfelt appellante of het Deltion college over voldoende financiële middelen beschikt om de aankoop en verplaatsing van haar bedrijf te bekostigen terwijl dit college die kosten, naar zij heeft begrepen, wel moet dragen. In dit verband is appellante van mening dat nergens uit blijkt dat de gemeente deze kosten voor haar rekening neemt.

2.4.1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de WRO heeft de gemeenteraad aan de gronden van appellante aan de [locatie] gegeven omdat deze in de naaste toekomst nodig worden geacht voor de bouw van een nieuwe school voor het Deltion college.

2.4.2. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Verweerder acht de aanwijzing gerechtvaardigd gelet op het belang van het Deltion college bij de in het plan voorziene bouw van de school. Hij heeft daarbij overwogen dat overleg plaatsvindt met appellante over de aankoop van de desbetreffende gronden en de verplaatsing van haar bedrijf. Voorzover de gemeente de kosten van de aankoop van het bedrijf van appellante niet kan verhalen op het Deltion college acht verweerder de gemeente in staat deze kosten, gelet op haar financiële positie, zelf te dragen.

2.4.3. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de WRO kunnen bij een bestemmingsplan voorzover het gronden betreft, waarvan het gebruik afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen, ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht. Hiermee wordt beoogd een versnelling van de onteigeningsprocedure mogelijk te maken.

2.4.4. Vaststaat dat het gebruik van de aan de orde zijnde gronden afwijkt van het plan. Verder wordt ten aanzien van deze gronden door de gemeenteraad de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig geacht. Dit wordt door appellante niet bestreden. Aan de voorwaarden voor gebruikmaking van de in artikel 13, eerste lid, van de WRO neergelegde bevoegdheid is derhalve voldaan. De Afdeling overweegt dat het aanwenden van deze bevoegdheid tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad behoort. Niet is gebleken dat deze bevoegdheid in redelijkheid niet door de gemeenteraad had mogen worden aangewend. In dit verband is van belang dat de WRO het gemeentebestuur niet reeds in het kader van de bestemmingsplanprocedure verplicht over de verplaatsing van bedrijven, die vanwege een bestemmingsplanherziening niet kunnen worden gehandhaafd, volledige duidelijkheid te verschaffen. De mogelijkheden tot verplaatsing van het bedrijf van appellante komen aan de orde in het minnelijk overleg dat vooraf moet gaan aan een eventuele onteigeningsprocedure. Betreffende de twijfel van appellante over de financiële middelen van het Deltion college overweegt de Afdeling het volgende. Hoewel wat betreft de kosten van de aankoop van het bedrijf van appellante wordt verwezen naar de samenwerkingsovereenkomst tussen het Deltion college en de gemeente heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat hiertoe voldoende financiële middelen beschikbaar zijn en toegezegd dat deze kosten zo nodig voor rekening van de gemeente zullen zijn.

2.4.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

2.5. Ten aanzien van de gemeenteraad en het projektteam dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van de gemeenteraad Zwolle en de vennootschap onder firma “Projektteam Holtenbroek” gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 18 november 2003, kenmerk RWB/2003/1269, voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “W (Woondoeleinden)”, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 3] ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door de gemeenteraad van Zwolle en de vennootschap onder firma “Projektteam Holtenbroek” in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van totaal € 805,00; dit bedrag dient door de provincie Overijssel als volgt te worden betaald:

-aan de gemeenteraad van Zwolle € 322,00 welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

-aan de vennootschap onder firma “Projektteam Holtenbroek” € 483,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de provincie Overijssel aan de gemeenteraad van Zwolle en de vennootschap onder firma “Projektteam Holtenbroek” afzonderlijk het door hen voor de behandeling van de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. R. Cleton en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004

234-387.