Uitspraak 200400565/1


Volledige tekst

200400565/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2002 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) aan de Theodora Wilhelmina Termaat Stichting (hierna: de Termaat Stichting) vergunning verleend voor het oprichten van 24 appartementen met algemene ruimten (logeerkamers, serre, fitnessruimte, bibliotheek en een biljartkamer) en een ondergrondse parkeerkelder op het perceel gelegen aan de ’s-Gravenwetering 60-88 te Rotterdam.

Bij besluit van 3 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 december 2003, verzonden op 11 december 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appelante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 9 maart 2004 en 26 maart 2004 heeft de Termaat Stichting een memorie van antwoord ingediend.

Bij brief van 23 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. drs. S. Visser, advocaat te Hendrik Ido Ambacht, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Luijk, ambtenaar bij de deelgemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de Termaat Stichting, vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem, advocaat te Rotterdam, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende “Uitbreidingsplan in onderdelen ’s-Gravenwetering” (hierna: het Uitbreidingsplan) rust op het betrokken perceel de bestemming “bijzondere bebouwing”.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het Uitbreidingsplan mogen op deze gronden uitsluitend gebouwen worden gesticht met een religieuze, culturele of sociale bestemming, zoals een kerk, een school, een verenigingsgebouw, tehuizen of woningen voor bejaarden, met daarbij behorend centrum en accommodaties en dergelijke.

2.2. In hoger beroep bestrijdt appellante (zoals zij desgevraagd ter zitting heeft te kennen gegeven) uitsluitend het oordeel van de rechtbank dat de appartementen als bijzondere bebouwing in de zin van artikel 3 van de planvoorschriften zijn aan te merken

2.2.1. Blijkens de bouwaanvraag heeft het in opdracht van de Termaat Stichting ontwikkelde bouwplan betrekking op het creëren van woonruimte ten behoeve van personen van 55 jaar en ouder. Het gaat daarbij om de bouw van serviceflats, waarbij 24 uur per dag een beroep kan worden gedaan op mede ten behoeve van de bewoners van deze appartementen in het Th.W. Termaathuis aanwezige verzorging. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot maaltijdverzorging en kan men meedoen aan door het Th.W. Termaathuis georganiseerde activiteiten. In het Th.W. Termaathuis verblijven in overwegende mate bejaarde personen, die zich aangetrokken voelen tot het vrijzinnig-protestantse gedachtegoed, hetgeen aansluit bij de doelstelling van de Termaat Stichting.

2.3. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op het beoogde gebruik van de appartementen, deze als bijzondere bebouwing in de zin van artikel 3 van de planvoorschriften zijn aan te merken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan een uitbreiding van het bestaande Th.W. Termaathuis betreft, dat daar in overeenstemming met het Uitbreidingsplan is gevestigd. Dat de appartementen niet alleen bestemd zijn voor bejaarden, maar ook voor senioren/niet-bejaarden, doet, anders dan appellante heeft betoogd, niet af aan het feit dat het om bijzondere bebouwing gaat, nu artikel 3 van het Uitbreidingsplan niet voorschrijft dat de op voor bijzondere bebouwing aangewezen gronden te realiseren bebouwing uitsluitend voor bejaarden bestemd moet zijn. Het college heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat uit het gebruik van het woord “zoals” in het genoemde voorschrift blijkt dat het hier gaat om voorbeelden en niet om een limitatieve opsomming. De overige door appellante in dit verband aangevoerde argumenten zijn voor de beoordeling of sprake is van bijzondere bebouwing niet relevant.

2.4. De conclusie is dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en, mr. P.J.J. van Buuren en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004

224.