Uitspraak 200308863/1


Volledige tekst

200308863/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Weert,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Weert, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Aansluiting Straevenweg op Ringbaan-West" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, kenmerk 2003/46692, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2003, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 25 februari 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 6 mei 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J. Jansen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.F. Winkels en C.G. Gielissen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad H.L.M.G. Creemers, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan voorziet in een nieuwe ontsluiting van de industrieterreinen Kanaalzone I en II te Weert, aangezien een deel van de oorspronkelijke ontsluitingsweg - te weten de Industriekade - verkeersluw zal worden gemaakt teneinde aldaar woningen te kunnen bouwen.

Met het plan wordt beoogd de Straevenweg via een nieuwe verbindingsweg te laten aansluiten op een aan te leggen rotonde in de Ringbaan-West. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring verleend aan het plan.

2.3. Appellant, wonend aan de [locatie], stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij vreest een toeneming van geluidhinder ten gevolge van de nieuwe infrastructuur en is van mening dat het bepaalde in de Wet geluidhinder bij de totstandkoming van het plan niet in acht is genomen. Appellant wenst dat de parkeergelegenheid voor zijn woning gehandhaafd blijft en meent dat het plan hierover geen duidelijkheid verschaft. Verder maakt appellant bezwaar tegen de keervoorziening, die de gemeenteraad in de nabijheid van zijn woning mogelijk wil maken. Tot slot is appellant van mening dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het bestaan van alternatieven.

2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Uit akoestisch onderzoek is volgens hem gebleken dat het plan voldoet aan de Wet geluidhinder. Verweerder is van mening dat appellant van een mogelijke keervoorziening geen ernstige hinder zal ondervinden. Het plan sluit het behoud van de parkeergelegenheid in de nabijheid van de woning van appellant niet uit, aldus verweerder.

2.5. Aan (gedeelten van) de percelen aan de [locatie 1], de [locatie 2] en gedeelten van de Houtstraat, de Ringbaan-West en de Straevenweg is in het plan de bestemming “Verkeersdoeleinden” toegekend. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor een hoofdontsluiting, de ontsluiting van de aangrenzende gebieden, alsmede voor de aanleg en instandhouding van langzaamverkeersroutes, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en geluidsschermen. In het tweede lid van dit artikel is - voorzover hier van belang - bepaald dat de Ringbaan-West ten behoeve van de aan te leggen rotonde in de Ringbaan-West binnen het plangebied uitgevoerd wordt met één rijstrook voor het verkeer in noordelijke richting en één rijstrook voor het verkeer in zuidelijke richting. De toerit naar respectievelijk de afrit vanaf de Ringbaan-West wordt uitgevoerd met elk één rijstrook.

2.5.1. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, behoudens het in de artikelen 82a, 83 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 50 dB(A).

Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder geldt, behoudens het tweede lid en artikel 110a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor de reconstructie ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

In artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder is - voorzover hier van belang - bepaald dat in de wet en de daarop berustende bepalingen onder reconstructie van een weg wordt verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd.

2.5.1.1. Uit de stukken blijkt dat een aantal akoestische onderzoeken door DHV Milieu en Infrastructuur BV is uitgevoerd naar de gevolgen van de nieuwe infrastructuur voor de nabijgelegen woningen, waaronder de woning van appellant. Verweerder heeft in zijn besluitvorming uitsluitend het meest recente onderzoek van 24 februari 2003 betrokken, aangezien dit is gebaseerd op het nieuwe Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002 en gewijzigde verkeersintensiteiten op basis van nieuwe uitgangspunten en aannames binnen het verkeersmodel van de gemeente. De Afdeling acht dit niet onjuist. Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de nieuwe verbindingsweg de geluidsbelasting van de gevel van nabijgelegen woningen de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet zal overschrijden. Blijkens het onderzoek zal voorts middels toepassing van dubbellaags ZOAB op de aanvoerwegen en SMA 0/6 op de rotonde van de Ringbaan-West de toeneming aan geluidsbelasting van de gevel van woningen langs deze weg beperkt blijven tot minder dan 1,5 dB(A), hetgeen betekent dat geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Niet gebleken is dat deze conclusies onjuist zijn. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het hiervoor genoemde onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Het betoog van appellant dat de Wet geluidhinder bij de totstandkoming van het plan niet in acht is genomen, treft derhalve geen doel.

2.5.2. Niet in geding is dat zich tegenover de woning van appellant een aantal parkeerplaatsen bevindt aan de Houtweg. Deze gronden zijn in het plan aangewezen voor “Verkeersdoeleinden” en ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad voornemens is de parkeergelegenheid ter plaatse te behouden. Voorzover appellant bezwaar heeft tegen een mogelijke wijziging van de indeling van de parkeergelegenheid, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure echter niet aan de orde komen. Dit bezwaar kan derhalve buiten beschouwing blijven.

2.5.3. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat na de aansluiting van de nieuwe verbindingsweg op de Ringbaan-West geen doorgaand rijverkeer meer mogelijk is via de Houtstraat. Blijkens de plantoelichting is het wenselijk dat ten noorden van de woning aan de [locatie 3] ruimte wordt gecreëerd voor het keren van auto’s. Het plan sluit een dergelijke voorziening aldaar niet uit. In het deskundigenbericht is gesteld dat er voor personenauto’s ter plaatse voldoende ruimte is om te keren. De Afdeling ziet geen reden dit standpunt niet te volgen. Blijkens de stukken is de keervoorziening niet bedoeld voor vrachtauto’s; deze dienen achteruit de straat in of uit te rijden. Gelet op de geringe verkeersbewegingen en gezien het deskundigenbericht, moet het er echter voor worden gehouden dat de verkeersveiligheid hierdoor niet ernstig wordt aangetast.

2.5.4. Wat betreft de door appellant aangevoerde alternatieve ontsluitingsmogelijkheden, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.5.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004

177-466.