Uitspraak 200401527/1


Volledige tekst

200401527/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit verzonden op 26 februari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen twaalf weken na dagtekening van dat besluit, [het vaartuig] uit het openbaar water van het stadsdeel ZuiderAmstel te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 30 september 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 april 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

Bij brief van 5 augustus 2004 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door E.P. Blauw van de Landelijke Woonboten Organisatie, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.J. Kruissink en Y.A.M. Ekelschot, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat appellant in strijd met artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de verordening) zonder de vereiste vergunning met [het vaartuig] ligplaats heeft ingenomen aan de Amsteldijk tegenover nummer […], zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur noch in de destijds gevoerde gedoogrondes die in 1984 en 1989 zijn gehouden, aanleiding had behoren te zien om tot legalisering over te gaan, noch in het voor het overige gevoerde beleid, ertoe strekkend dat geen nieuwe woonboten aan het woonbotenbestand kunnen worden toegevoegd.

De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat de betaling van precariobelasting en de vermelding in het rakkenboek evenmin recht op een ligplaats of een gedoogaanspraak oplevert.

De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat geen concreet uitzicht bestaat op legalisering van [het vaartuig].

Eveneens juist is het oordeel dat voor het overige niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die voor het dagelijks bestuur aanleiding hadden dienen te vormen om in dit geval af te zien van handhavend optreden.

2.3. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de nota “Inventarisatie van de rol van woonboten in (potentiële) grootstedelijke projecten & stedelijke vernieuwingsgebieden” kan niet tot een ander oordeel leiden omdat dit, wat verder ook zij van de inhoud, een concept-nota betreft.

Voor zover appellant door zijn verwijzing in het hoger beroepschrift naar de ontheffingsbevoegdheid in artikel 1.6. van de verordening heeft beoogd te betogen dat hij in aanmerking komt voor een speciale ligplaatsvergunning op grond van de Regeling speciale ligplaatsvergunningen die in het jaar 2000 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, kan hij in dat betoog niet worden gevolgd, reeds omdat het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld dat deze Regeling niet van toepassing is verklaard voor het stadsdeel ZuiderAmstel.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004

221.