Uitspraak 200402510/1


Volledige tekst

200402510/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) een aanvraag van appellant om een vergunning als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam om zijn woonboot [boot A], gelegen op de Amstel in de nabijheid van de Magere brug, te vervangen door de woonboot [boot B], afgewezen. Bij besluit van 23 augustus 2001 heeft het college een gewijzigde aanvraag van appellant om verlening van zodanige vergunning afgewezen.

Bij besluit van 11 april 2002 heeft het college de tegen die besluiten door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 7 augustus 2004 heeft appellant een nader stuk ingediend. Dit stuk is in kopie aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot, werkzaam bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een uitsterfbeleid met betrekking tot het afmeren van woonboten binnen 10 meter van historische bruggen en dat het college hem daarom niet had mogen tegenwerpen dat het verboden is om de [boot B] binnen 10 meter van de historische Magere brug af te meren (hierna: het 10 meter criterium). Appellant beroept zich daarbij op de wijze van totstandkoming van de Nota Amsterdam te water 1995.

2.2. Het betoog van appellant slaagt niet.

De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat, zoals het college ter zitting aldaar heeft toegelicht, sprake is van een uitsterfbeleid in die zin dat voor het afmeren van nieuwe woonboten en woonboten die moeten worden vervangen het 10 meter criterium geldt. Zij heeft met juistheid verwezen naar punt 5, onderdeel Vervanging van een woonboot van de Beleidsregels uit het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te water. De door appellant naar voren gebrachte omstandigheid dat bij de vaststelling van dit Evaluatierapport is besloten om niet over te gaan tot uitvoering van een motie strekkende tot een algeheel afmeerverbod voor woonboten binnen 10 meter van historische bruggen, laat onverlet dat in de Beleidsregels is opgenomen dat woonboten die dichter dan 10 meter bij historische bruggen liggen niet in alle gevallen kunnen worden vervangen en dat de huidige situatie niet mag verslechteren door vervanging of verbouwing.

De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat nieuwe situaties, zoals die zullen ontstaan na vervanging van een woonboot, moeten worden getoetst aan het zojuist vermelde beleid, hetgeen voor appellant betekent dat hem de vergunning voor de vervangende woonboot mocht worden geweigerd omdat die boot niet kan worden afgemeerd zonder in strijd te komen met het 10 meter criterium.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004

221.