Uitspraak 200405202/2


Volledige tekst

200405202/2.
Datum uitspraak: 16 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te Barendrecht,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2003 heeft de gemeenteraad van Barendrecht het bestemmingsplan “Carnisselande-Noord” vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 mei 2004, kenmerk DRM/ARB/03/14136A, beslist over de goedkeuring van het plan.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar verzoekster, bij monde van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. Th.L. van Deursen, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plangebied maakt deel uit van de Vinex-locatie Midden-IJsselmonde en omvat het gebied tussen de Voordijk en de Rijksweg A15 met uitzondering van het sportpark Smitshoek.

Het plan voorziet, naast de bouw van woningen, in de ontwikkeling van onder meer een winkelcentrum, voorzieningen op het gebied van onderwijs, welzijn en zorg, sportcomplexen, parken, een recreatieplas en een bedrijfsgebied van ongeveer 76 hectare.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.

2.3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de uit te werken bestemmingen “Woongebied WI” en “Woongebied WII”, voorzien van de aanduiding “Voordijkzone Noord” en aan artikel 8 (Woondoeleinden), tweede lid, onder c, van de planvoorschriften. Zij voert aan dat deze planonderdelen ten aanzien van de bebouwingsdichtheid voor de lintzone Voordijk-Noord niet in overeenstemming zijn met het Regionaal Structuurplan Midden IJsselmonde (hierna: het RSP), waardoor het karakter van de Voordijk als kwaliteitsdrager voor het plan verloren gaat. Zij verzoekt in zoverre schorsing van het bestreden besluit

2.4. Ingevolge artikel 6 (Woongebied WI - uit te werken ex artikel 11 W.R.O.), vierde lid, onder n, en artikel 7 (Woongebied WII - uit te werken ex artikel 11 W.R.O.), vierde lid, onder k, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, mag de gemiddelde bruto woningdichtheid in het gehele Voordijk Noord lint, zoals beschreven in de notitie “Voordijk Noord De lintzone: begrenzing en dichtheid”, d.d. 8 mei 2002 ten hoogste 16 woningen per hectare bedragen.

In haar uitspraak van 26 november 2003, no. 200301546/1, heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van verzoekster inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan “Riederhoek”, onder meer het volgende overwogen:

“In het RSP wordt, voorzover hier relevant, ten aanzien van het interne hoofdplanelement “Linten” overwogen dat de binnen de bouwlocatie aanwezige linten worden beschouwd als kwaliteitsdragers voor het plan. Om die reden wordt als essentieel geacht het handhaven van de bestaande lintstructuren en waar mogelijk versterking daarvan. Dit beleid is van toepassing op het volgende planonderdeel: het handhaven en versterken van de aanwezige karakteristieke bebouwing en beplanting aan de Voordijk door zowel aan de noordzijde als de zuidzijde de onbebouwde percelen te bestemmen voor de bouw van vrijstaande woningen (villakavels) met een gemiddelde bruto dichtheid van 16 woningen per hectare of per eenheid bouwvolume daarmee gelijk te stellen gebouwen voor voorzieningen.

Ingevolge artikel 4, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier relevant, moet het college van burgemeester en wethouders het tot “Woongebied (ex artikel 11 W.R.O.)“ bestemde gedeelte van het plan uitwerken met inachtneming van de regel dat ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding “Voordijkzone Zuid” voorkomt, het bruto aantal woningen per hectare ten hoogste 16 mag bedragen. Voorts is het gemeentelijk beleid blijkens de notities “Voordijk Zuid, de dichtheid in de lintzone” en “Voordijk Noord, De lintzone: begrenzing en dichtheid” erop gericht dat het bruto aantal woningen per hectare binnen de gehele lintzone ten hoogste 16 zal bedragen.

Gelet hierop wordt ten aanzien van de bebouwingsdichtheid binnen de gehele lintzone in overeenstemming met het RSP gehandeld.”

Gelet op deze uitspraak ziet de Voorzitter geen aanleiding de bebouwingsdichtheid die in het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan voor de lintzone Voordijk-Noord is opgenomen in strijd met het RSP te achten.

De Voorzitter ziet dan ook in zoverre geen reden voor schorsing van het bestreden besluit.

2.5. Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften mogen op de tot woondoeleinden bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd eengezinshuizen met daarbij behorende bijgebouwen, waaronder mede begrepen aanbouwen en uitbreidingen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat het bestaande aantal woningen zoals aanwezig ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan, vermeerderd met twee, geldt als ten hoogste toelaatbaar.

Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad naar voren gebracht dat deze bepaling in het plan is opgenomen teneinde de splitsing van ten hoogste twee woningen mogelijk te maken en dat aldus dit voorschrift binnen de lintzone Voordijk-Noord tot maximaal twee extra woningen leidt.

Dit standpunt komt de Voorzitter niet onjuist voor. Gelet hierop, en in aanmerking genomen het aantal van ongeveer 340 woningen dat in de lintzone Voordijk-Noord is voorzien, heeft deze bepaling slechts een zodanig marginale invloed op de bebouwingsdichtheid binnen deze zone, dat naar het oordeel van de Voorzitter ook in zoverre geen termen aanwezig zijn voor schorsing van het bestreden besluit.

2.6. Gelet op het voorgaande komt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2004

363.