Uitspraak 200404073/2


Volledige tekst

200404073/2.
Datum uitspraak: 16 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft het wijzigingsplan “Charlotte de Bourbonstraat, bestemmingsplan Wippolder” vastgesteld.

Bij zijn besluit van 2 maart 2004, kenmerk DRM/ARB/03/17868A, heeft verweerder over de goedkeuring van het wijzigingsplan beslist.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar verzoekers, bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.A. van Arendonk, ambtenaar van de gemeente, en mr. P.J.A. Engelvaart, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex voor maximaal 42 woningen op het perceel van de voormalige Maranathakerk aan de Charlotte de Bourbonstraat in de wijk Wippolder.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij voeren aan dat het bouwvlak voor het appartementencomplex de oppervlakte van de voormalige kerkzaal in ernstige mate overschrijdt. Voorts achten zij het onjuist dat bij de bepaling van het bouwvlak voor het appartementencomplex ook de oppervlakte van de destijds drie meter hoge aan- en bijgebouwen van de kerkzaal is betrokken. Tevens wijzen verzoekers erop dat zij op basis van de toelichting bij het bestemmingsplan “Wippolder” en de presentatie tijdens de informatieavond op 2 juli 1997 ervan uit mochten gaan dat het wijzigingsplan zou voorzien in de bouw van een kleiner appartementencomplex met 18 woningen en een omvang van ongeveer 22,5 x 22,5 meter. Tot slot vrezen verzoekers dat het plan zal leiden tot verkeers- en parkeeroverlast.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan “Wippolder” (hierna: het bestemmingsplan) opgenomen wijzigingsvoorwaarden. Voorts stemt hij in met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de ingebrachte zienswijzen.

2.5. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 11 (Maatschappelijke doeleinden), vierde lid, aanhef en onder II, van de voorschriften van het bestemmingsplan.

Ingevolge deze bepaling, voorzover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om onder toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming van de in lid 1 bedoelde gronden te wijzigen, met dien verstande dat met betrekking tot het gebied aangrenzende met de letter B:

a. De bestemming van dit gebied mag worden gewijzigd in een bestemming voor woon- en/of bedrijfsdoeleinden al dan niet onder gebruikmaking van de bestaande bebouwing, één en ander met inbegrip van tuinen en/of groenvoorzieningen en parkeerplaatsen.

(…)

c. Bij vervangende nieuwbouw is een appartementencomplex toegestaan ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw met een bouwhoogte van maximaal 15 meter.

2.6. Op de bestemmingsplankaart zijn op het in geding zijnde perceel met de bestemming “Maatschappelijke doeleinden”, voorzien van de letter B, twee bouwvlakken ingetekend. Het kleinere bouwvlak met een toegestane maximale bouwhoogte van 3 meter is blijkens de stukken opgenomen ten behoeve van de bouw van een dienstwoning en heeft een oppervlakte van ongeveer 147 m². Het grotere bouwvlak met een toegestane bouwhoogte van 14 meter heeft betrekking op het kerkgebouw en heeft blijkens de stukken een oppervlakte van ongeveer 688 m².

Op de wijzigingsplankaart is ten behoeve van de bouw van het appartementengebouw een bouwvlak ingetekend in de vorm van een cirkel met een oppervlakte van ongeveer 765 m².

2.7. Het door verweerder in navolging van het college van burgemeester en wethouders ingenomen standpunt dat de zinsnede “ter plaatse van het hoofdgebouw” in de onder 2.5. weergegeven wijzigingsbepaling slechts een locatieaanduiding zonder concrete oppervlaktebegrenzing inhoudt, komt de Voorzitter niet onjuist voor. Hij neemt daarbij in aanmerking dat in deze bepaling geen relatie is gelegd met een begrensd bouwvlak en ook anderszins geen oppervlaktebegrenzing is aangebracht.

Evenmin acht de Voorzitter onjuist het standpunt van het college van burgemeester en wethouders, waarmee verweerder heeft ingestemd, dat het begrip “hoofdgebouw” ziet op het bouwvlak voor het kerkgebouw, zoals dat op de bestemmingsplankaart is ingetekend, en niet op de feitelijk gerealiseerde bebouwing.

Nu blijkens de kaart van het wijzigingsplan het bouwvlak voor het appartementencomplex grotendeels het bouwvlak voor het kerkgebouw omvat, is aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan voldaan.

In aanmerking genomen de omvang van het bouwvlak voor het kerkgebouw, is de Voorzitter voorts van oordeel dat het plan niet een zodanige toename van de bebouwingsoppervlakte met zich brengt dat verweerder niet in redelijkheid met de omvang van het bouwvlak voor het appartementencomplex heeft kunnen instemmen.

Voorzover verzoekers zich beroepen op de toelichting bij het bestemmingsplan, overweegt de Voorzitter dat aan de plantoelichting in beginsel geen bindende betekenis toekomt. De voorschriften zijn immers bepalend voor hetgeen een bestemmingsplan mogelijk maakt.

Daarnaast is niet gebleken dat tijdens de informatieavond op

2 juli 1997 toezeggingen zijn gedaan waaraan het college van burgemeester en wethouders zich gebonden moest achten.

Voorts acht de Voorzitter vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot ernstige verkeers- en parkeeroverlast. Daarbij is in aanmerking genomen dat het plan de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein, al dan niet in de vorm van een ondergrondse parkeergarage, mogelijk maakt.

Gelet op het voorgaande, verwacht de Voorzitter niet dat het goedkeuringsbesluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd.

Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2004

363.