Uitspraak 200402864/1


Volledige tekst

200402864/1.
Datum uitspraak: 22 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Langedijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 juni 2003, het bestemmingsplan "Oudkarspel" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 februari 2004, kenmerk 2003-28674, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 3 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2004, en [appellant sub 2] per fax van 7 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2004, beroep ingesteld. [Appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 28 april 2004.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan alle partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2004, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door Th.L. de Fouw, gemachtigde, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. I.M.G. Servais-Picord, M.D. Postma en N. Risa, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern Oudkarspel en een gebied aan weerszijden van de Laanweg en is grotendeels conserverend van aard.

2.3. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop verweerder de ingediende bedenkingen heeft behandeld. Daartoe hebben zij aangevoerd dat verweerder zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd en ten onrechte op een aantal punten slechts heeft volstaan met verwijzingen naar de stukken van de gemeenteraad.

2.3.1. Het bezwaar van appellanten dat niet op ieder argument ter ondersteuning van de bedenkingen afzonderlijk is ingegaan en dat verweerder ter motivering van zijn standpunt op een aantal punten heeft verwezen naar de reactie van de gemeenteraad op de ingediende bedenkingen, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat verweerder zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd over het plan en evenmin is gebleken dat verweerder de ingediende bedenkingen hierbij niet heeft betrokken.

Het beroep van [appellanten sub 1]

2.4. [Appellanten sub 1] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I” betreffende het perceel [locatie 1] en het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” ten oosten van dit perceel. Zij willen op het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I” een woning bouwen ter vervanging van een schuur en op het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” vijf woningen bouwen. Zij zijn van mening dat deze plandelen ten onrechte niet in deze bouwmogelijkheden voorzien. In dit verband wijzen zij op plaatsen in het plangebied waar, ondanks een hoge geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai, woningbouw wordt mogelijk gemaakt.

2.4.1. Verweerder heeft deze plandelen niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft deze goedgekeurd. Hij acht woningbouw op deze plandelen niet mogelijk in verband met de hoge geluidsbelasting ten gevolge van de reconstructie van nabij gelegen wegen. Voorts acht verweerder woningbouw op deze gronden niet wenselijk omdat opvulling van open ruimten tussen bestaande bebouwing zich hier niet voordoet.

2.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de provinciale wegen N242 en N504 zijn gereconstrueerd in de zin van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). De bestreden plandelen liggen ten noorden van deze wegen. Blijkens het akoestisch onderzoek “Aanleg/Reconstructie N242” en het aanvullend onderzoek “Aanvullend akoestisch onderzoek N242” van de Provincie Noord-Holland bedraagt de te verwachten geluidsbelasting na reconstructie van de wegen ter hoogte van [locatie 2], zelfs met toepassing van geluidwerende voorzieningen, als gevolg van toegenomen verkeersintensiteit 56,7 dB(A). Dit is hoger dan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting bij zones langs wegen ingevolge de Wgh. Bij de gronden van appellanten ten oosten van [locatie 2] zal deze geluidssituatie, gelet op de kleinere afstand tot de wegen ten opzichte van [locatie 2], na reconstructie niet gunstiger zijn. Gelet hierop heeft verweerder, in navolging van de gemeenteraad, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hoge geluidsbelasting ten aanzien van het bestreden plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” met zich brengt dat dit minder geschikt is voor woningbouw.

2.4.3. Dat volgens [appellanten sub 1] na het nemen van verdergaande geluidwerende voorzieningen op de gronden ten oosten van [locatie 2] een zodanig geluidsniveau bereikt zou kunnen worden dat woningbouw ingevolge de Wgh mogelijk zou zijn, doet aan het bovenstaande niet af. Ten aanzien van de door appellanten gemaakte vergelijking met woningbouwlocaties, die elders in het plangebied zijn aangewezen, waarvoor blijkens de plantoelichting geluidwerende voorzieningen nodig zijn ten einde te voldoen aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB(A), overweegt de Afdeling dat deze niet zodanig overeenkomen met het bestreden plandeel ten oosten van [locatie 2] dat verweerder reeds om die reden niet heeft kunnen instemmen met de bestemming “Agrarisch gebied” voor dit plandeel. De Afdeling acht van belang dat deze andere woningbouwlocaties zijn aangewezen ter opvulling van open ruimten tussen bestaande bebouwing. Opvulling van een open ruimte tussen bestaande bebouwing doet zich bij het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” echter niet voor. Dit plandeel ligt ten zuiden van de Laanweg en biedt uitzicht op het bebouwingslint ten noorden van deze weg. Hieruit volgt dat indien hier woningen gebouwd zullen worden het uitzicht op het noordelijke bebouwingslint, deel uitmakende van de historische bebouwingsstructuur van Oudkarspel, grotendeels verloren zal gaan en de open structuur van de bebouwingslinten aan de rand van het dorp aangetast zal worden. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat woningbouw in verband met het bovenstaande op dit plandeel niet wenselijk is.

2.4.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.4.5. De reeds bestaande woning op het perceel [locatie 2] en de schuur op het perceel [locatie 1] hebben de bestemming “Woondoeleinden I” met de aanduiding “te bebouwen erven” gekregen. Voorts is bij de woning voorzien in een verruiming van het bouwvlak. Ingevolge artikel 2, derde lid, onder a, onderdeel 2, van de planvoorschriften bedraagt het aantal woningen per bouwvlak ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat op de plankaart is aangegeven. Op de plankaart is ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 1] niet een aantal woningen aangegeven. Gelet hierop is ter plaatse slechts één woning toegestaan.

2.4.6. De verruiming van het bouwvlak is in het plan opgenomen op basis van een inventarisatie, waarbij ervan is uitgegaan dat de woning op het perceel [locatie 2] in eigendom aan [appellanten sub 1] toebehoort. Als gevolg van de verruiming van het bouwvlak kan weliswaar niet de gewenste nieuwe woning op het perceel [locatie 1] gebouwd worden, maar is wel een vergroting van de bestaande woning op het perceel [locatie 2] mogelijk. Ter zitting is echter gebleken dat deze woning niet in eigendom is van appellanten. Door deze onjuiste gegevens ten grondslag te leggen aan de verruiming van de bouwgrens is een bouwvlak ontstaan dat, in tegenstelling tot datgene dat door de gemeenteraad was beoogd, slechts met ingrijpende wijzigingen van de eigendomsverhoudingen verwezenlijkt zou kunnen worden. Bij het bestreden besluit is verweerder hier ten onrechte aan voorbijgegaan.

2.4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I” met de aanduiding “te bebouwen erven” betreffende het perceel [locatie 1], zoals aangeduid op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.5. [Appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I” met de aanduiding “te bebouwen erven”, betreffende het perceel [locatie 3], voorzover het betreft de gronden gelegen buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak. In dit verband voert hij aan dat de bestaande opstal op het perceel [locatie 3] ten onrechte niet is voorzien van de aanduidingen “b, d, m en s”, inhoudende bedrijf, detailhandel, maatschappelijke instelling en daghoreca.

2.5.1. Verweerder heeft dit plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd.

2.5.2. De gronden waarop de opstal zich bevindt hebben de bestemming “Woondoeleinden I” met de aanduiding “te bebouwen erven” gekregen. Blijkens de op plankaart ingetekende indelingslijn zijn de gronden met betrekking tot perceel [locatie 3] voorzien van de aanduiding “c”, inhoudende café, restaurant. Deze aanduiding ziet zowel op de gronden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak, als op de gronden die daarbuiten zijn gelegen, waarop de opstal zich bevindt. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn de gemeenteraad en verweerder er echter van uitgegaan dat de aanduiding “c” slechts betrekking had op de gronden binnen het bouwvlak. Zij zijn er vervolgens van uitgegaan dat [appellant sub 2] op het bestreden plandeel een bestemming met de aanduiding “c” wenste. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat [appellant sub 2] een bestemming wenst met de aanduidingen “b, d, m en s”, inhoudende bedrijf, detailhandel, maatschappelijke instelling en daghoreca. Verweerder is hieraan ten onrechte bij het bestreden besluit voorbij gegaan en heeft als gevolg hiervan de bedenkingen van [appellant sub 2] op dit punt ten onrechte buiten beschouwing gelaten.

2.5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I” met de aanduiding “te bebouwen erven”, betreffende het perceel [locatie 3], voorzover het betreft de gronden gelegen buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak, zoals aangeduid op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.

2.5.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] geheel en het beroep van [appellanten sub 1] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 10 februari 2004, kenmerk 2003-28674, voorzover daarbij:
a. goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I” met aanduiding “te bebouwen erven” betreffende het perceel [locatie 1], zoals aangeduid op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
b. goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I”, betreffende het perceel [locatie 3] met de aanduiding “te bebouwen erven”, zoals aangeduid op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten (€ 684,20 voor [appellanten sub 1] en € 684,20 voor [appellant sub 2]); de bedragen dienen door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan appellanten;

V. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00 voor [appellanten sub 1] en € 136,00 voor [appellant sub 2]) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004

176-459.