Uitspraak 200405745/2


Volledige tekst

200405745/2
Datum uitspraak: 13 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Haaksbergen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2004, kenmerk 02.1890, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de stichting "Stichting Museum Buurt Spoorweg" een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een spoorwegemplacement met levend spoorwegmuseum, gelegen op het perceel Stationsstraat 3 te Haaksbergen, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen, sectie K, nummer 4914. Dit besluit is op 28 mei 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 7 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 augustus 2004, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. Th.C.M. Smit, gemachtigde, en H. Richters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door P.H. de Joode, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker is van mening dat in de vergunning ten onrechte geen voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de hinder door rook en geur als gevolg van het opstoken van stoomlocomotieven. Verzoeker acht het niet opnemen van voorschriften in strijd met afspraken op Europees niveau dat de uitstoot van onder meer zwavel moet worden teruggedrongen.

2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu in de aanvraag diverse maatregelen ter beperking van rook- en geurhinder zijn opgenomen, het stellen van voorschriften terzake niet noodzakelijk is. Verder is verweerder van oordeel dat met deze maatregelen de hinder voor de omgeving wordt voorkomen dan wel zo veel mogelijk wordt beperkt.

2.2.2. In de “beschrijving inrichting emplacement Haaksbergen t.b.v. aanvraag Wet milieubeheer”, die behoort tot de aanvraag en tevens deel uitmaakt van het bestreden besluit, is vermeld dat vergunninghoudster voornemens is een aantal maatregelen te treffen om de rookgas- en stofemissie te beperken. In de revisievergunning zelf zijn geen voorschriften terzake opgenomen. Wel is in de considerans van het bestreden besluit vermeld welke maatregelen vergunninghoudster voornemens is te treffen. Deze luiden als volgt:

1. De locomotieven worden bij de ingang van de locomotievenloods op stoom gebracht. Boven de rookgasafvoer van de locomotief wordt een afzuigkap aangebracht die is aangesloten op een schoorsteenkanaal. Die pijp mondt, volgens bijlage III van de vergunningaanvraag, uit 15 meter boven maaiveld;

2. Indien de wind in de richting van de Goorsestraat/Lansinkstraat staat, wordt de locomotief enkele honderden meters noordelijker opgestookt;

3. Er wordt opgestookt met droog en schoon hout. Kort voor vertrek wordt overgegaan op kolen;

4. Het zwavelgehalte van de kolen is maximaal 0,3%;

5. Bij het opstoken worden per keer kleine hoeveelheden hout en later kolen op het vuur gegooid (‘dun vuur’);

6. als de stoomketel op stoom is, gaat onmiddellijk de aanjager aan om de vrijkomende rook zo veel mogelijk te verdunnen.

2.2.3. De Voorzitter ziet vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met bovengenoemde maatregelen de hinder voor de omgeving wordt voorkomen dan wel zo veel mogelijk wordt beperkt.

De Voorzitter stelt echter vast dat uit de aanvraag noch het bestreden besluit blijkt dat en wanneer de bovengenoemde maatregelen zullen worden dan wel moeten zijn getroffen. Ter zitting is door vergunninghoudster te kennen gegeven dat de inrichting reeds in overeenstemming met deze maatregelen in werking is dan wel binnenkort zal zijn. Slechts de afzuiging van de rookgassen via het schoorsteenkanaal is thans nog niet gerealiseerd. Vergunninghoudster heeft voorts aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het treffen van een voorlopige voorziening die strekt tot het nemen van bovengenoemde maatregelen.

2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.4. In hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. treft de voorlopige voorziening dat vergunninghoudster binnen zes weken de volgende maatregelen dient te hebben getroffen:

”1. De locomotieven worden bij de ingang van de locomotievenloods op stoom gebracht. Boven de rookgasafvoer van de locomotief wordt een afzuigkap aangebracht die is aangesloten op een schoorsteenkanaal. Die pijp mondt, volgens bijlage III van de vergunningaanvraag, uit 15 meter boven maaiveld;

2. Indien de wind in de richting van de Goorsestraat/Lansinkstraat staat, wordt de locomotief enkele honderden meters noordelijker opgestookt;

3. Er wordt opgestookt met droog en schoon hout. Kort voor vertrek wordt overgegaan op kolen;

4. Het zwavelgehalte van de kolen is maximaal 0,3%;

5. Bij het opstoken worden per keer kleine hoeveelheden hout en later kolen op het vuur gegooid (‘dun vuur’);

6. als de stoomketel op stoom is gaat onmiddellijk de aanjager aan om de vrijkomende rook zo veel mogelijk te verdunnen.”;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 136,76; het totale bedrag dient door de gemeente Haaksbergen te worden betaald aan verzoeker;

III. gelast dat de gemeente Haaksbergen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2004

194-353.