Uitspraak 200405178/2


Volledige tekst

200405178/2.
Datum uitspraak: 13 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kuwait Petroleum (Nederland) B.V.", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hulst,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2003, kenmerk CPS/, heeft verweerder aan verzoekster ter zake van drie ondergrondse tanks gelegen in het perceel Beestenmarkt 19 te Hulst een last onder dwangsom opgelegd als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De dwangsom is vastgesteld op € 3500,00 per ondergrondse tank per week met een maximum van € 30.00,00 per ondergrondse tank, zolang deze niet is verwijderd conform het bepaalde in artikel 18 van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 (hierna: BOOT).

Bij besluit van 14 mei 2004, verzonden op 19 mei 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2004.
Bij brief van 12 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.C. Nieuwenhuis, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door C.R.M. Pieters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster stelt primair dat zij niet de eigenaar is van de ondergrondse tanks, zodat de last ten onrechte tot haar is gericht. Daartoe betoogt zij –kort samengevat- dat de tanks in het verleden in bruikleen zijn gegeven aan de eigenaar van het perceel waarin zij zijn gelegen. Zij voert aan dat de eigendom van de tanks na beëindiging van de bruikleenovereenkomst is overgegaan naar de eigenaar van het perceel omdat verzoekster hiervan afstand heeft gedaan.

2.3. Naar het oordeel van de Voorzitter leent deze procedure zich niet voor beantwoording van de vraag wie als eigenaar van de tanks moet worden aangemerkt. Bij de behandeling van het beroep van verzoekster zal de Afdeling op dit punt definitief uitsluitsel geven. De Voorzitter zal trachten een spoedige behandeling van dat beroep te bewerkstelligen.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken dat er nadelige gevolgen voor het milieu zijn indien de tanks in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak nog niet worden verwijderd. Nu verder in deze procedure niet kan worden beoordeeld door wie de tanks moeten worden verwijderd, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hulst van 14 mei 2004, CPS/04/00097, en het besluit van 30 september 2003, CPS/;

II. gelast dat de gemeente Hulst aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2004

289.