Uitspraak 200403709/1


Volledige tekst

200403709/1.
Datum uitspraak: 15 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs het uitwerkingsplan “Bestemmingsplan Landelijk gebied, Uitwerkingsplan Glastuinbouw Noordpolder” vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 maart 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1232A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2004, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 7 juli 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2004, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. L. Berkemeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.G. Dorrepaal en C. Verhoeff, gemachtigden, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het geschil betreft een uitwerking van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” (hierna: het bestemmingsplan). Met het uitwerkingsplan wordt beoogd de juridische basis te scheppen voor de aanleg van de glastuinbouwlocatie Noordpolder.

2.3. Appellant exploiteert een glastuinbouwbedrijf aan de Noordeindseweg. De gronden van zijn bedrijf liggen deels binnen de grenzen van het uitwerkingsplan. Hij stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsgebouwen”, betreffende een strook grond met een diepte van ongeveer 28 meter op het achterste gedeelte van zijn bedrijfsgronden. Appellant wenst op dit gedeelte van zijn gronden kassen te bouwen, in welke mogelijkheid deze bestemming niet voorziet. Voorts voert appellant aan dat hij geen behoefte heeft aan de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden voor deze gronden, omdat de bestaande bedrijfsgebouwen en zijn bedrijfswoning zich aan de zijde van de Noordeindseweg – het voorste gedeelte van zijn bedrijfsgronden – bevinden, via welke weg zijn bedrijf tevens wordt ontsloten.

2.4. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan is voldaan. Voorts stemt hij in met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de naar voren gebrachte zienswijzen.

2.5. Blijkens de plankaart van het uitwerkingsplan is aan het grootste gedeelte van de gronden van het glastuinbouwbedrijf van appellant, voorzover gelegen binnen de grenzen van het voorliggende plan, de bestemming “Kassengebied” toegekend. Het meest oostelijk gelegen gedeelte heeft over een diepte van ongeveer 28 meter de bestemming “Bedrijfsgebouwen” gekregen. Dit gedeelte grenst aan het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” dat voorziet in de aanleg van een ontsluitingsweg aan de oostzijde van de bedrijfsgronden van appellant.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1 en 3, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, voorzover hier van belang, zijn de als “Bedrijfsgebouwen” aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven (niet zijnde kassen) en ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoningzone” tevens voor de bouw van bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken.

2.6. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op de artikelen 2 (Opdracht tot uitwerking) en 16 (Kassengebied – UK) van de voorschriften van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 16, tweede lid, onder a en b, voorzover hier van belang, dienen bij de uitwerking langs de wegen bouwstroken geprojecteerd te worden met een diepte van ten hoogste 150 meter. Binnen de bouwstroken mogen aan gebouwen uitsluitend worden toegestaan al dan niet voor bewoning bestemde bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, terwijl buiten de bouwstroken aan gebouwen uitsluitend kassen, ketel- en stookhuizen en “kleine gebouwen” mogen worden toegestaan.

Verweerder stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat de hiervoor weergegeven uitwerkingsregels ertoe strekken dat kassen uitsluitend buiten de bouwstroken mogen worden opgericht en dat binnen de bouwstroken alleen overige agrarische bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) en bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Deze uitleg van verweerder komt de Afdeling niet onjuist voor. Aldus is reeds in het bestemmingsplan langs de wegen voorzien in de aanleg van bouwstroken met een maximale diepte van 150 meter voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven (niet zijnde kassen) en bedrijfswoningen.

Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van deze bouwstroken en de daarvoor geldende bebouwingsmogelijkheden als een gegeven moet worden beschouwd. Het uitvoering geven aan de uitwerkingsregels die zijn neergelegd in een bestemmingsplan is immers een verplichting. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbij gegaan. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.

Voorts is niet gesteld, noch gebleken dat niet aan de overige bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan.

Daarnaast ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het uitwerkingsplan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Overigens is ter zitting gebleken dat appellant, voorzover zijn gronden liggen binnen het plandeel met de bestemming “Kassengebied”, nog mogelijkheden heeft voor uitbreiding van zijn glasareaal.

2.7. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in zoverre, hoewel de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.

Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004

363.