Uitspraak 200405740/2


Volledige tekst

200405740/2.
Datum uitspraak: 2 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2004 in het geding tussen:

verzoekster

en

het college van burgemeesters en wethouders van Abcoude.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2003 heeft het college van burgemeesters en wethouders van Abcoude (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 6 van het bestemmingsplan “Beschermd Dorpsgezicht Abcoude” vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning met een aanbouw, bestaande uit één bouwlaag met een kap, op het perceel, kadastraal bekend gemeente Abcoude, sectie […], nummer(s) […], plaatselijk bekend [locatie] te Abcoude.

Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat het daarbij een gewijzigde, op 15 oktober 2003 afgegeven bouwtekening in de plaats heeft gesteld van de bij het besluit van 11 juni 2003 behorende bouwtekening.

Bij uitspraak van 23 juni 2004, verzonden op 2 juli 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 9 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 17 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 augustus 2004, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door W. Kompier, en het college, vertegenwoordigd door G.J.G. Noordhoff, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] in persoon, bijgestaan door D.J.D. van Miert, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bouwplan heeft betrekking op een aanbouw aan een woning, die behoort tot een beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Op de strook grond waarop deze aanbouw is geprojecteerd geldt nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan. Volgens het college is er geen grond om de bouwvergunning te weigeren, maar bestaat niettemin geen aanleiding om de bouwaanvraag op de voet van artikel 51, eerste lid, van de Woningwet aan te houden, omdat sprake is van een situatie, als bedoeld in artikel 51, derde lid, van de Woningwet.

2.3. Op 21 november 2000 heeft de gemeenteraad van Abcoude vastgesteld het bestemmingsplan “Beschermd Dorpsgezicht Abcoude”, dat voorziet in een planologische regeling als hiervoor bedoeld. Hierin is behalve aan het deel van het perceel waarop de woning van [vergunninghouder] is gelegen ook aan een strook van drie meter breed langs die woning, waarop de aanbouw is geprojecteerd, de bestemming “Woondoeleinden” toegekend. Op 7 augustus 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht hieraan goedkeuring verleend. Bij uitspraak van 7 augustus 2002 heeft de Afdeling het deel van het besluit dat op genoemde strook grond ziet vernietigd, omdat bij de voorbereiding van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid was betracht en het besluit bovendien niet berustte op een deugdelijke motivering.

2.4. Het college van gedeputeerde staten heeft sedertdien geen nieuwe beslissing genomen omtrent de goedkeuring van het betreffende plandeel. Wel heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg op 6 november 2003 een nieuw advies uitgebracht. Hierin is echter slechts aangegeven dat uit oogpunt van cultuurhistorie en op grond van stedenbouwkundige overwegingen kan worden ingestemd met het bouwplan, zonder verdere motivering. In zijn verklaring van geen bezwaar van 25 november 2003 heeft het college van gedeputeerde staten vervolgens slechts verklaard te kunnen instemmen met het bouwplan, eveneens zonder motivering.

2.5. Onder deze omstandigheden bestaat onvoldoende zekerheid dat het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde, ter bescherming van het beschermde dorpsgezicht van Abcoude strekkende bestemmingsplan en derhalve over het antwoord op de vraag of aan de in artikel 51, derde lid, van de Woningwet gestelde voorwaarden is voldaan.

2.6. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen bij onmiddellijke uitvoering van het bouwplan, bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening.

2.7. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeesters en wethouders van Abcoude van 11 juni 2003, nummer 2801 2003/156, en 16 maart 2004, ref. nr. 2040;

II. gelast dat de gemeente Abcoude aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004

201.