Uitspraak 200306967/1


Volledige tekst

200306967/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vennootschap onder firma “Camping Libra”, gevestigd te Ommen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats]

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2003 heeft de gemeenteraad van Ommen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari 2003, het bestemmingsplan "Buitengebied, Artikel 30 WRO Herziening" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 september 2003, kenmerk RWB/2003/532, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 21 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2003, appellant sub 2 bij brief van 3 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2003 en appellant sub 3 bij brief van 7 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 10 december 2003.

Bij brief van 16 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant sub 2. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. S.J.Th. Homan, advocaat te Zwolle, en [gemachtigde], appellant sub 2 in persoon, appellant sub 3 in persoon en bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Haan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Ommen, vertegenwoordigd door F. Holtman en H. Noltes, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. De v.o.f. “Camping Libra” heeft ter zitting haar beroepsgrond ingetrokken die was gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding “59” .

[appellant sub 3] heeft ter zitting zijn beroepsgrond ingetrokken die was gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de woorden “en trekkershutten” in de artikelen 37, tweede lid, onder a en 37A, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, alsmede aan de in artikel 1, onder uu, van de planvoorschriften opgenomen definitie van “trekkershutten”.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.3. Het plan betreft een gedeeltelijke herziening van het plan “Buitengebied”, zoals is vastgesteld op 19 mei 1994. Het plan bevat naast de onderdelen waarmee is beoogd te voldoen aan artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een aantal nieuwe ontwikkelingen en aanpassingen. Tevens is een aantal recreatieterreinen aan het plangebied toegevoegd.

2.4. Verweerder heeft aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming “Rekreatieve doeleinden, kampeer- en caravanterrein, -R(KC)-” voorzover betrekking hebbend op het perceel van de v.o.f. “Camping Libra” goedkeuring onthouden, omdat hij deze in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening.

De genoemde bestemming maakt een uitbreiding van de camping mogelijk, hetgeen gelet op de natuur- en landschapswaarden niet wenselijk is, aldus verweerder.

2.4.1. De v.o.f. “Camping Libra” stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het genoemde plandeel.

Verweerder heeft volgens appellante miskend dat de bestemming “Rekreatieve doeleinden, kampeer- en caravanterrein -R(KC)-” voor de gronden die in het zuidoosten van het terrein van Camping Libra zijn gelegen, recht doet aan de feitelijke situatie ter plaatse.

2.4.2. Bij Koninklijk besluit van 27 juni 1988 met betrekking tot het bestemmingsplan “Recreatieterrein Libra” is overwogen dat de desbetreffende gronden in het zuidoostelijke deel van het terrein van camping Libra vanuit landschappelijk oogpunt een waardevol bosgebied vormen. Een verdergaande intensivering van de verblijfsrecreatie oordeelde de Kroon onaanvaardbaar. Niet is gebleken van gewijzigde feiten of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel. Daarbij merkt de Afdeling op dat ook in de plantoelichting is opgenomen dat het betreffende gebied als bosgebied zal worden bestemd. De bestemming doet dan ook, anders dan appellante stelt, geen recht aan de feitelijke situatie.

Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellante in zoverre heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.

Het beroep is in zoverre ongegrond.

Overigens merkt de Afdeling op dat de exacte ligging van de westelijke grens van het als bos te bestemmen gebied aan de orde komt bij het plan dat krachtens artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dient te worden opgesteld.

2.5. De v.o.f. “Camping Libra” stelt verder in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming “Rekreatieve doeleinden, groenvoorzieningen, -R(G)-”, voorzover toegekend aan stroken grond ten oosten en westen van het middenterrein, waardoor caravanstandplaatsen zullen moeten verdwijnen. Appellante betoogt dat het plan in zoverre feitelijk niet uitvoerbaar is en ernstige gevolgen voor de exploitatie van de camping zal hebben. Zij acht de overgangsregeling onvoldoende.

2.5.1. Verweerder heeft geen reden gezien deze gedeelten van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hij heeft zich met de gemeenteraad op het standpunt gesteld dat de groenstroken dienen als afscherming tussen het kampeerterrein en de zomerhuizen.

2.5.2. Aan de oost- en westzijde van het recreatieterrein staat een aantal zomerhuizen. Op het middenterrein zijn standplaatsen voor stacaravans aanwezig. In het plan is tussen het middenterrein en de zomerhuizen aan de oostzijde een strook met de bestemming “Recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen –R(G)–” voorzien met een breedte van circa 10 meter en tussen het middenterrein en de zomerhuizen aan de westzijde een groenstrook van ongeveer 5 meter. De gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 40 van de planvoorschriften bestemd voor groenvoorzieningen en paden, met de daarbij behorende andere bouwwerken en werken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gronden met de genoemde bestemming deels in gebruik zijn als standplaats voor stacaravans. Gelet op artikel 51, eerste lid, van de planvoorschriften is het bestaande gebruik in dit plan onder het overgangsrecht gebracht. In het voorheen geldende plan viel het bestaande gebruik eveneens onder het overgangsrecht. De gemeenteraad heeft geen maatregelen getroffen om het met de toegekende bestemming strijdige gebruik te beëindigen.

Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting blijkt van omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat het gebruik tijdens de planperiode zal worden beëindigd. Nu verweerder zich enerzijds op het standpunt heeft gesteld dat het bestaande gebruik van de gronden in het plan niet positief bestemd dient te worden, maar anderzijds onzeker is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd, berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Voorts kan uit het bestreden besluit niet worden opgemaakt in hoeverre de verwezenlijking van de groenstroken zal leiden tot een verlies aan standplaatsen en welke gevolgen dat zal hebben voor de exploitatie van de camping.

Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voorzover verweerder daarbij goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Rekreatieve doeleinden, groenvoorzieningen, -R(G)-”, nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.6. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de aanduiding “1 dienstwoning toegestaan” voorzover het betreft het meest oostelijke bouwvlak op recreatieterrein “De Beerze Bulten”. Hij acht deze aanduiding in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft daartoe overwogen dat door de genoemde aanduiding de bouw van een tweede bedrijfswoning in het buitengebied mogelijk wordt, hetgeen in strijd is met het provinciale beleid. Voorts ziet hij geen grond om een uitzondering te maken, omdat de noodzaak van een tweede bedrijfswoning niet is gebleken.

2.6.1. [appellant sub 2], die het genoemde recreatieterrein exploiteert, stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de genoemde aanduiding.

Hij betoogt dat een tweede bedrijfswoning op het recreatieterrein vanuit bedrijfsmatig en maatschappelijk oogpunt noodzakelijk is.

2.6.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid een tweede bedrijfswoning te bouwen in het oostelijke deel van recreatieterrein “De Beerze Bulten”.

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat er geen provinciaal beleid ten aanzien van bedrijfswoningen bij recreatiebedrijven. Verweerder heeft ten aanzien van de tweede bedrijfswoning voor het recreatiebedrijf van appellant het provinciale beleid, als neergelegd in de “Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen”, ten aanzien van tweede agrarische bedrijfswoningen toegepast.

Ten aanzien van agrarische bedrijven is het provinciale beleid blijkens de Handreiking erop gericht in beginsel geen tweede bedrijfswoningen toe te staan, omdat de noodzaak hiertoe doorgaans zal ontbreken gelet op de technische ontwikkelingen binnen de agrarische sector.

In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd waarom hij het genoemde beleid in dit geval van toepassing acht. Hij is daarmee tevens voorbijgegaan aan de vraag in hoeverre technische ontwikkelingen een tweede bedrijfswoning overbodig kunnen maken bij een recreatiebedrijf als dat van appellant, mede gezien de omvang daarvan en de vereiste mate van toezicht in verband met de veiligheid van de campinggasten.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit, voorzover verweerder daarbij goedkeuring heeft onthouden aan de aanduiding “1 dienstwoning toegestaan”, voor recreatieterrein “De Beerze Bulten”, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.7. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de aanduiding “1 dienstwoning toegestaan” voorzover het betreft de [locatie A]. Hij acht deze aanduiding in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daartoe overwogen dat met de aanduiding de bouw van een tweede bedrijfswoning in het buitengebied mogelijk wordt, hetgeen hij in strijd acht met het provinciale beleid. Voorts ziet hij geen grond om een uitzondering te maken, omdat de noodzaak van een tweede bedrijfswoning niet is gebleken. Verweerder heeft bij zijn besluit tevens betrokken dat de bouwmogelijkheid in landschappelijk waardevol gebied is voorzien.

2.7.1. [appellant sub 3], die de camping “De Koeksebelt” exploiteert, heeft in beroep gesteld dat verweerder in zoverre ten onrechte goedkeuring heeft onthouden. Het plan voorziet volgens hem niet in een extra bouwmogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning, maar in een verschuiving daarvan. Verder ontkent appellant dat de tweede bedrijfswoning in de toekomst zal worden afgesplitst. Hij wijst erop dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de huisvesting van een nieuwe bedrijfsleider, die vanwege de uitbreiding van de camping moet worden aangenomen.

2.7.2. Appellant woont aan de [locatie B]. Ingevolge het voorgaande, door verweerder goedgekeurde, bestemmingplan was op het perceel van [locatie B] de bouw van twee bedrijfswoningen toegestaan. Het gebouw [locatie B] is gedeeltelijk in gebruik als bedrijfswoning en omvat tevens een gedeelte waar de schoonmoeder van appellant woont. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het laatstgenoemde gedeelte kan worden aangemerkt als een zelfstandige bedrijfswoning, zodat ter plaatse één bedrijfswoning aanwezig is. Ingevolge het nu aan de orde zijnde plan is op het perceel één bedrijfswoning toegestaan. Verder voorziet het plan in de bouwmogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning aan de [locatie A].

Verweerder heeft het provinciale beleid inzake tweede agrarische bedrijfswoningen toegepast. Gelet op hetgeen onder 2.6.2. is overwogen, had verweerder in het bestreden besluit dienen te motiveren waarom hij dit beleid ook in dit geval van toepassing acht en in hoeverre technische ontwikkelingen een tweede bedrijfswoning bij een recreatiebedrijf overbodig maken. Een dergelijke motivering ontbreekt. Dit klemt te meer nu in het voorgaande bestemmingsplan de noodzaak van twee bedrijfswoningen ten behoeve van camping “De Koeksebelt” wel aanwezig werd geacht.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit, voorzover verweerder daarbij goedkeuring heeft onthouden aan de aanduiding “1 dienstwoning toegestaan”, aan de [locatie A], wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.8. Ten aanzien van de v.o.f. “Camping Libra” en [appellant sub 3] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van v.o.f. “Camping Libra” gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geheel gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 9 september 2003, RWB/2003/532,

voorzover het betreft:

a. de goedkeuring van de plandelen met de bestemming “Rekreatieve doeleinden, groenvoorzieningen, -R(G)-”, nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

b. de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding “1 dienstwoning toegestaan”, voorzover het betreft recreatieterrein “De Beerze Bulten”;

c. de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding “1 dienstwoning toegestaan”, voorzover het betreft [locatie A];

III. verklaart het beroep van v.o.f. “Camping Libra” voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten ten aanzien van:

- v.o.f. “Camping Libra” tot een bedrag van € 697,57, van welk bedrag € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 3] tot een bedrag van € 618,25, van welk bedrag € 483,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

de bedragen dienen door de provincie Overijssel te worden betaald aan genoemde rechtspersoon en persoon;

V. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten genoemd onder I het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00 voor v.o.f. “Camping Libra” en € 116,00 voor [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004

270-425.