Uitspraak 200306494/1


Volledige tekst

200306494/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2003 heeft verweerder een verzoek van appellanten van 17 juni 2002 om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 19 augustus 2003, kenmerk 2003/36330, verzonden op 22 augustus 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 13 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2004, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M.P.G. Meyer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

Op 9 juli 2004 zijn stukken ontvangen van verweerder en appellanten.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten voeren allereerst aan dat zij geen uitnodiging hebben ontvangen voor de omtrent hun bezwaarschrift gehouden hoorzitting van de Awb-commissie bezwaarschriften.

2.1.1. Verweerder stelt dat de uitnodiging op correcte wijze aan appellanten is verzonden. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is partijen de gelegenheid gegeven op dit punt nog schriftelijk hun standpunten naar voren te brengen, hetgeen zij bij faxberichten van 9 juli 2004 hebben gedaan. Verweerder heeft in zijn faxbericht uiteengezet dat uitgaande brieven zoals de uitnodiging voor de hoorzitting worden ondertekend, worden voorzien van een verzendstempel inclusief datum en vervolgens in een gesloten envelop bij de uitgaande post worden gelegd. Het zetten van de verzonden stempel (eventueel – bij andere typen uitgaande post – gecombineerd met registratie in het zogenoemde DIS-systeem) is de laatste handeling voordat een brief daadwerkelijk wordt verzonden. Gelet daarop is volgens verweerder het aanwezig zijn van een verzendstempel met datum op de uitnodiging een voldoende bewijs dat de uitnodiging daadwerkelijk is verzonden.

2.1.2. Op de uitnodiging voor de op 24 juli 2003 gehouden hoorzitting is een verzendstempel, voorzien van de datum 3 juli 2003, aangebracht. Gezien de door verweerder uiteengezette werkwijze acht de Afdeling het aannemelijk dat deze uitnodiging ruimschoots voor de datum van de hoorzitting is verzonden en – nu de uitnodiging juist is geadresseerd – bij appellanten is bezorgd. De enkele stelling van appellanten dat zij de uitnodiging niet hebben ontvangen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.

2.2. Appellanten stellen verder dat, kort weergegeven, bij het nemen van het bestreden besluit de argumenten in hun bezwaarschrift in het geheel niet zijn betrokken.

Dit betoog slaagt niet. In het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de Awb-commissie bezwaarschriften is op afdoende wijze ingegaan op de door appellanten aangevoerde bezwaren.

2.3. Het in bezwaar gehandhaafde besluit strekt tot afwijzing van het verzoek van appellanten om vergoeding van schade die, naar zij stellen, een gevolg is van ontgrindingswerkzaamheden op korte afstand van hun woning. Verweerder heeft volgens appellanten ten onrechte geweigerd om tegen deze werkzaamheden handhavend op te treden.

Bij besluit van 22 maart 2000 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van onder meer appellanten tot het treffen van de bedoelde handhavingsmaatregelen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Als gevolg hiervan is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden en moet van de rechtmatigheid ervan worden uitgegaan. Verweerder heeft het verzoek van appellanten om schadevergoeding om die reden terecht afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard.

2.4. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004

262.