Uitspraak 200405146/1 en 200405146/3


Volledige tekst

200405146/1 en 200405146/3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juni 2004 in het geding tussen:

appellant

en

de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellant verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats aan de [locatie] te [plaats] ingetrokken voor de duur van negen weken.

Bij besluit van 4 mei 2004 heeft de RDW het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juni 2004, verzonden op 14 juni 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2004, waar appellant in persoon en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Blijkens een op ambtseed opgemaakt steekproefcontrolerapport dd. 25 februari 2004 is op die dag bij een herkeuring van het motorvoertuig met kenteken […] in de keuringsplaats van appellant door de steekproefcontroleur geconstateerd dat er gedurende de periode van 90 minuten die volgt op het tijdstip van afmelding aan de rechterkoplamp van dat voertuig werkzaamheden werden verricht. De intrekking heeft naar aanleiding daarvan plaatsgevonden.

2.3. Appellant betoogt dat de intrekking ten onrechte is geschied, omdat de in het rapport vermelde werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden. Ter staving van dit standpunt heeft hij een door een viertal getuigen ondertekende verklaring overgelegd.

2.4. Dit betoog faalt. Appellant is naar aanleiding van de overtreding op 25 februari 2004 gehoord. Tevens is hij, blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal, op 12 maart 2004 in verband met het voornemen tot intrekking van zijn keuringsbevoegdheid vanwege deze overtreding opnieuw gehoord. Bij geen van beide gelegenheden heeft appellant verklaard de in het steekproefcontrolerapport vermelde feiten te betwisten. Pas bij zijn bezwaarschrift van 30 maart 2004 heeft appellant de weergave van de feiten in dat rapport bestreden. Ook gezien deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de overgelegde getuigenverklaring niet die betekenis kan worden gehecht die appellant daaraan wil geven. In dit verband is voorts van belang dat, naar appellant ter zitting heeft aangegeven, de verklaring door hemzelf is opgesteld alsook dat deze verklaring slechts één niet nader toegelichte zinsnede bevat, luidende dat “er pertinent niet is gesleuteld in quarantainetijd aan het voertuig met kenteken […] op 25 febr. 2004”.

2.5. Ook voor het overige kan hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen worden onderschreven.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2004

367.