Uitspraak 200307912/1


Volledige tekst

200307912/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 november 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: het college) op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken besloten niet de door appellant ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzochte gegevens te verstrekken.

Bij besluit van 29 april 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 november 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 februari 2004 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Bij brief van 27 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 14 juni 2004, waar partijen niet zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) kan op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan.

Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de WOZ verstrekt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.

2.2. Het verzoek heeft betrekking op alle stukken betreffende de taxatie en de vaststelling van de waarde ingevolge de WOZ van de woning aan de [locatie] te [plaats].

2.3. Voorzover appellant heeft geklaagd over de procedure bij de rechtbank omtrent zijn verzoek om te mogen repliceren, wordt overwogen dat de rechtbank in het ongemotiveerde verzoek van appellant daartoe, mede gelet op de inhoud van het door het college ingediende verweerschrift, geen aanleiding heeft behoeven te zien om artikel 8:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.

2.4. Vast staat dat de door appellant verzochte gegevens moeten worden aangemerkt als gegevens als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de WOZ. Terecht heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2003 in zaak no. 200300659/1 (AB 2003/439) overwogen dat ten aanzien van de verstrekking van deze gegevens in dit voorschrift een bijzondere en uitputtende regeling is neergelegd, waarvoor de Wob moet wijken. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant met zijn beroep op de Wob niet kan bereiken dat hem in afwijking van artikel 40, tweede lid, van de WOZ de taxatiegegevens van de woning aan de [locatie] te [plaats] worden verstrekt.

Nu bedoelde gegevens slechts kunnen worden verstrekt aan degene te wiens aanzien de beschikking is genomen, heeft het college terecht op grond van deze bepaling de verstrekking van die gegevens geweigerd. Dat, zoals appellant heeft betoogd, hij een gerechtvaardigd belang heeft bij inzage in die gegevens om de reeds aan hem verstrekte gegevens te kunnen verifiëren, leidt niet tot een ander oordeel, nu er geen ruimte bestaat om af te wijken van hetgeen imperatief is gesteld in artikel 40, tweede lid, van de WOZ.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004

97-402.