Uitspraak 200308438/1


Volledige tekst

200308438/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de burgemeester van Schiedam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2002 heeft de burgemeester van Schiedam (hierna: de burgemeester) geweigerd aan appellant vergunning te verlenen voor de exploitatie van een horecabedrijf in het pand [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 6 februari 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 oktober 2003, verzonden op 3 november 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 15 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 18 maart 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door J. Zwart, gemachtigde, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.M. Nieman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling stelt vast dat de burgemeester de gevraagde exploitatievergunning voor een (country)café aan heeft geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Dit is op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Schiedam een dwingende weigeringsgrond.

2.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat sinds 1939 aan de [locatie] te [plaats] een café gevestigd is geweest.

Ingevolge de ter plaatse als bestemmingsplan geldende uit 1944 daterende verordening ”Bebouwingsvoorschriften voor de bebouwde kom” (hierna: het bestemmingsplan) rust op die gronden de bestemming ”Kleine middenstandswoning” met de nadere aanduiding “Winkels toegelaten”.

Een winkel wordt in artikel 1 van de planvoorschriften omschreven als een gebouw, kennelijk ingericht voor het uitoefenen van de verkoop in het klein of ingericht tot koffiehuis, restaurant, hotel, kapperssalon, showroom, toonzaal of daarmee gelijk te stellen bestemming.

De functie “café” of “horeca” komt op (het renvooi behorende bij) de plankaart, waarop slechts een beperkt aantal (globale) bestemmingen is vermeld, niet voor, terwijl in de hiervoor weergegeven omschrijving van het begrip “winkel” een verscheidenheid aan activiteiten is opgesomd, waaronder horeca-activiteiten. Mede gelet op de ruime gebruiksmogelijkheden die deze omschrijving geeft en in aanmerking genomen dat een (meer) specifieke bestemming waaronder een café zou kunnen worden begrepen ontbreekt, is de Afdeling van oordeel dat een redelijke uitleg van deze planvoorschriften met zich brengt dat een café onder het begrip “koffiehuis” kan worden begrepen. De Afdeling deelt dan ook niet de ter zitting van de zijde van de burgemeester verdedigde opvatting dat het begrip “koffiehuis” moet worden uitgelegd in de in de huidige tijd meer gebruikelijke enge betekenis van een uitsluitend overdag/’s avonds geopende inrichting waar (in het algemeen) geen alcoholhoudende dranken worden geschonken. Er zijn ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat destijds een zodanig enge betekenis werd toegekend aan het begrip “koffiehuis” of dat de planwetgever een zodanig restrictieve uitleg voor ogen heeft gestaan, bijvoorbeeld blijkend uit een daarop betrekking hebbende toelichting op de planvoorschriften. Uit geen enkel gegeven blijkt dat met de gegeven bestemming beoogd is het bestaande café weg te bestemmen en vast staat dat gedurende vele jaren ter plaatse een café gevestigd is gebleven. Gelet op al het voorgaande heeft de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een (country)café in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit miskend.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beslissing op bezwaar wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen, nu dit besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

2.4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aan de zijde van appellant is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2003, reg.nr. HOREC 03/849 NIFT;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Schiedam van 6 februari 2003, met kenmerk BMO/VEI 0301109;

V. draagt de burgemeester van Schiedam op een nieuw besluit te nemen;

VI. gelast dat de gemeente Schiedam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 + € 175,00 = € 291,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004

369.