Uitspraak 200400198/1


Volledige tekst

200400198/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting "Stichting Confessioneel Onderwijs Lucas", gevestigd te Den Haag,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 december 2003 in het geding tussen:

appellante

en

de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2001, verzonden op 4 oktober 2001, heeft de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellante op grond van artikel 19 van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs van de gemeente Voorburg (hierna: de verordening) om vervangende huisvesting voor de nevenvestiging van Scholengroep Esloo, het Corbulo College, dan wel vergoeding van de kosten van het gebruik van het Intechniumgebouw aan de A. Douglaslaan 1 te Voorburg voor de periode van 15 augustus 2001 tot het moment van ingebruikname van de vervangende nieuwbouw aan de Van Tuyll van Serooskerkenstraat te Voorburg, afgewezen.

Bij besluit van 24 september 2002 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 december 2003, verzonden op 9 december 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2004. Laatstgenoemde brief is aangehecht.

Bij brief van 9 maart 2004 is van de zijde van de gemeenteraad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.A.H.A. Veeren, gemachtigde, en [beleidsmedewerker], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bos en R.E. Duffels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 76i, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) dient het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 76f, is opgenomen, maar die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, een aanvraag om bekostiging van die voorziening in bij burgemeester en wethouders.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de beschikking een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. De gemeenteraad wijst de aanvraag af, indien:

a. de beslissing over de voorziening kan worden genomen bij de vaststelling van het eerstvolgende programma, of

b. een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f, en tweede lid, van toepassing is.

Ingevolge artikel 76k, eerste lid, van de WVO wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien:

a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 76c,

b. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel b,

c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 76m, eerste lid, onderdelen c en d,

d. op andere wijze dan is gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,

e. het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dat artikel, of

f. de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.

2.1.1. Op grond van artikel 76m, eerste lid, van de WVO stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot:

a. de voorzieningen die ingevolge artikel 76c voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht,

b. de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,

c. de urgentiecriteria,

d. de prognosecriteria,

e. de termijn bedoeld in artikel 76j,

f. de procedure met betrekking tot verhuur en het medegebruik van ruimten voor het onderwijs,

g. de termijn gedurende welke een gebouw of terrein voor een school of nevenvestiging nog ten hoogste kan worden gebruikt bij toepassing van artikel 76u, alsmede de procedure in verband met een eventueel op te maken staat van onderhoud, en

h. de gegevens bedoeld in artikel 76w.

Op grond van artikel 76m, eerste lid, van de WVO heeft de gemeenteraad de verordening vastgesteld.

2.1.2. Ingevolge artikel 19 van de verordening – voorzover hier van belang - kan een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

2.2. Bij het besluit van 27 september 2001 is de aanvraag door de gemeenteraad afgewezen omdat deze niet voldeed aan de criteria, als genoemd in artikel 19 van de verordening. Anders dan appellante ook in hoger beroep heeft betoogd, is het uitlopen van een bouwproject, zoals hier aan de orde, niet zodanig onvoorzienbaar dat er sprake is van een calamiteit als bedoeld in artikel 19, en de toelichting daarop, van de verordening. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een onvoorzienbare situatie waardoor de voortgang van het onderwijs in het geding was.

Bij de beslissing op bezwaar is het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waarmee het besluit van 27 september 2001 tot weigering van de gevraagde voorziening is gehandhaafd. De gemeenteraad heeft hieraan het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften ten grondslag gelegd. In dit advies is geconcludeerd dat de gevraagde vergoeding in de extra kosten voor tijdelijke onderwijshuisvesting op grond van de verordening dan wel de decentralisatiewetgeving op juiste gronden is geweigerd. Met deze laatste zinsnede heeft de gemeenteraad toepassing gegeven aan artikel 76i, tweede lid, aanhef en onder b, van de WVO, en de aanvraag op grond van een van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 76k van de WVO, afgewezen. Dit is door de rechtbank niet onderkend.

2.3. Bij besluit van 27 november 1996 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Staatssecretaris) goedkeuring verleend voor vervangende nieuwbouw op de lokatie aan de Tuyll van Serooskerkenstraat 2 te Voorburg. Daarbij heeft de Staatssecretaris, onder verwijzing naar artikel 101 van de WVO, zoals dat toen luidde, er tevens mee ingestemd dat de getaxeerde verkoopwaarde van het bestaande gebouw zal worden gebruikt voor de financiering van de nieuwbouw. Als bindende voorwaarde bij deze goedkeuring was opgenomen dat tot aan het moment van oplevering van de nieuwbouw door de Staatssecretaris geen vergoeding voor tijdelijke huisvesting zal worden verstrekt.

Omdat de oplevering van het gebouw eerst na de decentralisatie van de huisvesting per 1 januari 1997 zou plaatsvinden, was als voorwaarde bij de goedkeuring opgenomen dat de gemeente Voorburg zich met deze goedkeuring akkoord verklaart. Deze akkoordverklaring is verleend op 20 december 1996.

Tegen voornoemd besluit is geen rechtsmiddel aangewend.

2.4. Ingevolge artikel XVII, derde lid, van de Wet van 4 juli 1996, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen, vindt de uitvoering van de beslissingen op een aanvraag als bedoeld in artikel 6 van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO die betrekking hebben op het jaar 1997, plaats door de desbetreffende gemeente aan de hand van de bepalingen bij of krachtens de WVO, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.

2.5. Op 26 november 1998 heeft de gemeenteraad besloten om, met inachtneming van een aantal voorwaarden, in te stemmen met de nieuwbouw op de lokatie van de voormalige Vlietschool op basis van de voorliggende plannen. Daarmee werd uitvoering gegeven aan het besluit van 27 november 1996 van de Staatssecretaris. Gelet op dat besluit was een van de voorwaarden, dat de gemeente niet financieel zal bijdragen in de kosten van de nieuwbouw. Nu tegen de overweging van de rechtbank dat dit raadsbesluit niet is aangevochten, geen hoger beroep is ingesteld, moet van de juistheid van dat oordeel worden uitgegaan.

2.6. De Afdeling is van oordeel dat de gemeenteraad aan haar zorgplicht heeft voldaan door uitvoering te geven aan het besluit van de Staatssecretaris van 27 november 1996, zoals neergelegd in het besluit van de gemeenteraad van 26 november 1998, waarbij onder voorwaarden is ingestemd met de nieuwbouw op de lokatie van de voormalige Vlietschool op basis van de op dat tijdstip voorliggende plannen. Zoals hiervoor is overwogen, was door de Staatssecretaris als bindende voorwaarde opgenomen dat er geen vergoeding voor tijdelijke huisvesting zou worden verstrekt. Uitgaande van het goedkeuringsbesluit van 27 november 1996 tot nieuwbouw en gelet op de aanvraag voor tijdelijke huisvesting van 31 juli 2001, die het gevolg is van of verband houdt met het uitlopen van dit nieuwbouwproject, heeft de gemeenteraad terecht op grond van artikel 76k, aanhef en onder f, van de WVO, de gevraagde voorziening geweigerd en de aanvraag afgewezen. De rechtbank is, zij het ten dele op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

18-421.