Uitspraak 200308732/1


Volledige tekst

200308732/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van het Faunafonds,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 november 2003 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij brief van 18 april 2002 heeft de secretaris-penningmeester van het Jachtfonds aan [verzoeker] meegedeeld dat het bestuur van het Jachtfonds zijn verzoek om een tegemoetkoming in door meeuwen in 2001 aangerichte schade aan plastic gewastunnels op een perceel waarop asperges worden geteeld heeft afgewezen.

Bij besluit van 20 februari 2003 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2003, verzonden op 5 november 2003, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover het betrekking heeft op de gestelde geleden schade aan de asperges, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 februari 2004 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. P. Kooiman, gemachtigde, en [werknemer], werkzaam bij het Faunafonds, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep heeft uitsluitend betrekking op de vraag of de rechtbank terecht de beslissing op bezwaar heeft vernietigd voorzover die betrekking heeft op de gestelde schade aan de asperges. Nu [verzoeker] geen hoger beroep heeft ingesteld, is niet in geschil het oordeel van de rechtbank dat het tot de Wildschadecommissie gerichte verzoek om tegemoetkoming in de schade van 28 maart 2001 zo kon worden opgevat dat het zich beperkt tot schade aan de afdekfolie.

2.2. De voorganger van het Faunafonds, het Jachtfonds, hanteerde als uitgangspunt, dat - behoudens bijzondere gevallen - een tegemoetkoming alleen wordt verleend in die schade, die door of namens de Wildschadecommissie is waargenomen en vastgesteld. Dit uitgangspunt is door appellant integraal overgenomen.

2.3. Bij de in bezwaar gehandhaafde beslissing heeft appellant geweigerd om aan [verzoeker] een tegemoetkoming te verstrekken in de schade die, naar [verzoeker] stelt, op 18 maart 2001 door meeuwen aan zijn gewas asperges is toegebracht. Appellant heeft zich voor zover hier nog van belang op het standpunt gesteld dat in dit geval de schade door de Wildschadecommissie noch door een onafhankelijk taxateur is waargenomen en vastgesteld. Daarbij is meegewogen dat [verzoeker] de schade aan het gewas pas in een aan de Wildschadecommissie gerichte brief, die op 26 oktober 2001 werd ontvangen, heeft gemeld en het, volgens de commissie, niet gebruikelijk is dat zij een onderzoek instelt naar schade die achteraf wordt gemeld. Appellant heeft geen betekenis gehecht aan de door de DLV adviesgroep N.V. (hierna: DLV) in opdracht van [verzoeker] uitgevoerde taxatie, daar die taxatie zes maanden nadat de schade zou zijn opgetreden is opgesteld en een dergelijke tijdsspanne in de weg staat aan een adequate vaststelling van de schade. Ook is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, aldus appellanten.

2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant, door het oordeel van de Wildschadecommissie te volgen, zijn standpunt niet heeft gebaseerd op een voldoende feitelijke grondslag, zodat de beslissing op bezwaar niet wordt gedragen door een toereikende motivering en moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [verzoeker] in het aan de Wildschadecommissie gerichte herzieningsverzoek, dat op 26 oktober 2001 door de Wildschadecommissie is ontvangen, expliciet om vergoeding van schade aan de asperges heeft verzocht, en er geen voorschrift aanwijsbaar is volgens welke dit verzoek te laat zou zijn gedaan. Het verzoek dateert van vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet, zodat overschrijding van de termijn van zeven dagen in artikel 2, tweede lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds hem niet kan worden tegengeworpen. Nu een onderbouwde schadeclaim is ingediend kon appellant niet volstaan met de enkele stelling dat het rapport van DLV eerst zes maanden na de schade is opgemaakt en er geen in opdracht van de Wildschadecommissie opgemaakt taxatierapport is, zodat beoordeling van schade aan de asperges niet aan de orde is, aldus de rechtbank.

2.5. Appellant bestrijdt dit oordeel met succes. In dit geval is geen sprake van schade aan asperges die door of namens de Wildschadecommissie is waargenomen en vastgesteld. Het pas na zes maanden overgelegde rapport van DLV behoefde voor de Wildschadecommissie geen aanleiding te zijn voor een nader onderzoek. Van [verzoeker] mocht worden verwacht dat hij die schade zo tijdig zou melden dat de Wildschadecommissie in staat was een onderzoek in te doen stellen naar de feiten, ook al gold vóór de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet geen wettelijke termijn voor het indienen van verzoeken om schadevergoeding. Nu in rechte vast staat dat pas bij hiervoor vermeld herzieningsverzoek om vergoeding van schade aan de asperges is verzocht, zulks op een moment dat de relevante feiten niet meer konden worden onderzocht, kan niet worden gezegd dat appellant niet in redelijkheid het verzoek om vergoeding van de schade aan de asperges heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft dit miskend. De overige door appellant aangevoerde gronden kunnen gelet op het voorgaande buiten beschouwing blijven.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van [verzoeker] ook voorzover het betrekking heeft op de gestelde geleden schade aan de asperges ongegrond verklaren.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 november 2003, reg. nr. 03/377 WET, voorzover aangevallen;

III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond, voorzover het betrekking heeft op de gestelde geleden schade aan de asperges.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

91-426.