Uitspraak 200306616/1


Volledige tekst

200306616/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Carpetland B.V., gevestigd te Leeuwarden,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 september 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

1. Procesverloop

Bij brief van 16 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) aan appellante medegedeeld niet bereid te zijn het bestemmingsplan "Kanaalweg" aan te passen ten behoeve van algemeen detailhandelsgebruik van een deel van de Carpetlandwinkel op het winkelplein "De Centrale" te Leeuwarden.

Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 september 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 19 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. K.D. Meersma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. P.J. Woudstra en R.P. Broers, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellante heeft het college in het kader van een onderzoek naar de mogelijkheden om 400 m2 van de Carpetlandwinkel op het winkelplein “De Centrale” onder te verhuren aan een keten in de schoenenbranche verzocht om een oordeel over de vraag of de branchebeperking in het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kanaalweg” verbindend is.

2.2. De Afdeling overweegt ambtshalve dat een antwoord op een vraag, als waar het hier om gaat, namelijk naar de verbindendheid van planvoorschriften, in de regel geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht inhoudt. Er is geen reden om daarover in dit geval anders te oordelen, nu appellante uitsluitend de verbindendheid van de desbetreffende planvoorschriften aan de orde heeft gesteld en er geen aanleiding is om aan te nemen dat zij die verbindendheid niet anders in rechte beoordeeld kan krijgen, dan door de desbetreffende voorschriften te overtreden en de eventuele reactie daarop af te wachten. Zo zou appellante vrijstelling kunnen vragen en daarbij de verbindendheid van de desbetreffende voorschriften aan de orde kunnen stellen.

De conclusie is dat het college appellante ten onrechte in haar bezwaren heeft ontvangen.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf op na te melden wijze in de zaak voorzien.

2.4. Het college dient in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 september 2003 in zaak nr. 03/340 WW50;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 11 februari 2003, kenmerk FH/rs/207-2002;

V. verklaart het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden tot vergoeding van de bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Leeuwarden aan appellante te worden betaald;

VIII. gelast dat de gemeente Leeuwarden aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 580,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

53-429.