Uitspraak 200400264/1


Volledige tekst

200400264/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam Grondstoombedrijf Agricon, wonend te Monster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage van 1 december 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Monster.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Monster (hierna: het college) naar aanleiding van een verzoek van [verzoeker], voorzover hier van belang, appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om alle gerede en ongerede goederen en andere materialen van de percelen sectie […], nrs […] (hierna: de percelen) met de bestemming "Agrarische doeleinden, kassen toegestaan -Ak-" te verwijderen en verwijderd te houden (de eerste 40 meter vanuit de [locatie]).

Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 december 2003, verzonden op 5 december 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 18 februari 2004 heeft [verzoeker] een memorie ingediend. Bij brief van 3 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland, rechtsopvolger van het college, van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2004, waar het college van burgemeester en wethouders van Westland, vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Daar is ook gehoord [verzoeker], bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met het bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. Appellant betoogt dat sprake is van concreet uitzicht op legalisatie en dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat objectief gezien, het gebruik van het terrein overeenkomstig de bestemming nog steeds mogelijk is. Volgens appellant kan, aangezien tussen de percelen en het perceel van [verzoeker] de in- en uitrit naar het bedrijfsgebouw van Agricon is gevestigd, de kas van [verzoeker] niet worden uitgebreid naar de percelen en kunnen deze ook niet – zonder kas – agrarisch worden gebruikt. Gelet op de oppervlakte van de percelen kan daarop volgens appellant voorts geen zelfstandig bedrijf worden uitgeoefend of een kas voor bedrijfsmatige glastuinbouwactiviteiten worden gevestigd.

Dit betoog faalt. Daargelaten of gelet op de oppervlakte van de percelen de vestiging van een zelfstandig bedrijf ter plaatse mogelijk is, staat de omstandigheid dat de in- en uitrit naar het bedrijfsgebouw van Agricon tussen de percelen en het perceel van [verzoeker] is gelegen, er niet aan in de weg dat de percelen ten behoeve van het agrarische bedrijf van [verzoeker] of een ander agrarisch bedrijf gebruikt worden. Ook de omstandigheid dat de percelen – gedeeltelijk – het eigendom van appellant zijn staat daaraan niet in de weg. Evenals de voorzieningenrechter is de Afdeling derhalve van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien nog mogelijk is. Van een concreet zicht op legalisatie is derhalve geen sprake.

Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd vormt evenmin een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Ter zitting is gebleken dat appellant, anders dan hij betoogt, door de last onder dwangsom niet wordt beperkt in de uitoefening van zijn onderneming conform de ter plaatse geldende bestemming “Agrarische toeleveringsbedrijven, met bijbehorende erven -Ah(t)-”, aangezien hij over voldoende opslagmogelijkheden beschikt en ontsluiting van het bedrijfsgebouw van Agricon ook via het aangrenzende perceel met de bestemming “Woondoeleinden” kan plaatsvinden.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

58-398.