Uitspraak 200308583/1


Volledige tekst

200308583/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dalfsen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 4 november 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen aan [vergunninghouder] (hierna: het college onderscheidenlijk het bouwbedrijf) vrijstelling met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet van het bestemmingsplan "Hoonhorst-dorp” (hierna: het bestemmingsplan) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een werkplaats op het perceel kadastraal bekend gemeente Dalfsen, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), plaatselijk bekend [locatie] te Hoonhorst.

Bij besluit van 5 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2003, verzonden op 11 november 2003, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door W.N. de Vries en E.H. Vugteveen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het inmiddels gerealiseerde bouwplan voorziet in de oprichting van een werkplaats achter de huidige bebouwing van het bouwbedrijf. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hoonhorst-Dorp”.

In het krachtens de Wet milieubeheer vastgestelde Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) zijn met betrekking werkplaatsen als de onderhavige regels gesteld.

2.2. De door appellant eerst ter zitting van de Afdeling aangevoerde stellingen dat het college de aanvraag om bouwvergunning had moeten aanhouden en dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing zijn in een zodanig laat stadium aangevoerd, dat zij uit een oogpunt van goede procesorde buiten beschouwing dienen te blijven.

2.3. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. In dat verband voert hij aan dat de op grond van het Besluit vereiste rapportage van het akoestisch onderzoek van 28 oktober 2002, uitgebracht door Akoestisch Buro Tideman, niet is gebaseerd op de feitelijke situatie ter plaatse.

Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat door appellant niet aannemelijk is gemaakt dat genoemde rapportage geen weergave vormt van de werkelijke situatie ter plaatse. De eigen waarnemingen van appellant zijn in dit verband onvoldoende en zijn bovendien door het college gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat door appellant geen deskundig tegenrapport is overgelegd. Wellicht is het niet mogelijk zonder medewerking van het bouwbedrijf een deskundig tegenrapport te laten opstellen dat alle aspecten bestrijkt, maar niet valt in te zien dat appellant zijn eigen waarnemingen en de interpretatie daarvan niet door een deskundige had kunnen laten bevestigen.

De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen besluiten.

2.4. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor een onderzoek door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, zoals door appellant is verzocht.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

71-423.