Uitspraak 200402029/1


Volledige tekst

200402029/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te Emmen,

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen het uitwerkingsplan “53e gedeeltelijke uitwerking van het bestemmingsplan Rietlanden” vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 januari 2004, kenmerk RW/A3/2004000143, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 13 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2004, waar appellanten bij monde van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F. Agteres, ambtenaar van de gemeente, en de Prot. Chr. Jenaplanschool ‘De Regenboog’, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het uitwerkingsplan voorziet ten behoeve van de Prot. Chr. Jenaplanschool ‘De Regenboog’ (hierna: de Jenaplanschool) in de bouw van een schoolgebouw met 11 lokalen en een ruimte voor buitenschoolse opvang aan het Zwaluwenveld in de wijk de Rietlanden ten zuiden van de kern Emmen. Op deze plek staat thans een nevenvestiging van deze school met vier tijdelijke lokalen.

2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan. Zij betwisten de locatiekeuze. Daarnaast vrezen zij aantasting van het uitzicht, verkeersonveilige situaties en geluidoverlast van spelende kinderen op het schoolplein.

2.4. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan “Rietlanden”. Voorts heeft volgens verweerder een juiste planologische afweging plaatsgevonden.

2.5. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 2.1 – Woondoeleinden (nader uit te werken) - van de voorschriften van het bestemmingsplan “Rietlanden” (hierna: het bestemmingsplan).

Niet gesteld, noch gebleken is dat niet aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan.

Voorts heeft verweerder in redelijkheid met de locatiekeuze kunnen instemmen. De Afdeling acht het daarbij van belang dat het plangebied ligt naast een zogenoemd wybertje als bedoeld in artikel 1.1, onder y, van de voorschriften van het bestemmingsplan. In de stukken betreffende het bestemmingsplan is aangegeven dat is gekozen voor een verkeerssysteem van een ontsluitingsring door de hele wijk met op regelmatige afstand een knooppunt of wybertje. Een woonveld wordt alleen ontsloten vanaf een wybertje en op elk wybertje takken twee buurtontsluitingswegen aan en is er een oversteekplaats voor langzaam verkeer. Bij de ontwikkeling van de wijk is uitgangspunt dat bij elk wybertje ruimte gereserveerd wordt voor specifieke voorzieningen, waaronder scholen, die op deze wijze snel en veilig bereikbaar zijn, waardoor de verkeersoverlast in de woonbuurt beperkt blijft. Ten aanzien van de locatiekeuze heeft verweerder eveneens gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheden dat ter plaatse van de hoofdvestiging van de Jenaplanschool aan de Eidereend de ruimte voor uitbreiding ontbreekt en op de in geding zijnde gronden reeds een nevenvestiging van deze school staat.

Ingevolge artikel 2.1, onder b, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is de nokhoogte van het hoofdgebouw van de school vastgesteld op maximaal 9 meter. Weliswaar is aannemelijk dat een dergelijke bouwhoogte enige beperking van het uitzicht voor omwonenden met zich zal brengen, maar, gelet op de afstand van het bouwvlak van de school tot de omliggende woningen, acht de Afdeling deze beperking niet van dien aard dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden.

Voorts blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat ten opzichte van de huidige situatie 25 extra parkeerplaatsen zullen worden aangelegd, waarvan het merendeel beschikbaar is voor het halen en brengen van kinderen. Daarnaast zal aan de zijde van de Veldstukken een loshaven met in- en uitrit worden aangebracht, bedoeld voor het laten uitstappen van kinderen. Gelet hierop, en mede in aanmerking genomen de ligging nabij eerder genoemd verkeersknooppunt, acht de Afdeling niet aannemelijk dat het plan ernstige verkeersoverlast dan wel verkeersonveilige situaties met zich zal brengen, nog daargelaten de omstandigheid dat in dit kader nadere verkeersmaatregelen kunnen worden getroffen.

Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot ernstige geluidoverlast door stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein. Zij neemt daarbij in aanmerking dat blijkens het verhandelde ter zitting het schoolplein zal worden aangelegd aan de zijde van het schoolgebouw met de grootste afstand tot de omliggende woningen. Voorts is aannemelijk dat de aanwezigheid van kinderen op het schoolplein zich zal beperken tot bepaalde delen van de dag.

2.6. Gezien het vorenstaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan, hoewel de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.

Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

363.