Uitspraak 200308137/1


Volledige tekst

200308137/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 24 oktober 2003 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant sub 2.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2003 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellant sub 1 bouwvergunning verleend voor het veranderen/vergroten van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 oktober 2003, verzonden op 31 oktober 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag en het college bij brief van 4 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2003, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 december 2003. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 24 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

[wederpartij] heeft gereageerd bij brief van 2 maart 2004.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2004, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.C. Laureij, ambtenaar van de gemeente, en [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. D.A.J.M. Melchers, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn daar verschenen [wederpartij], in persoon, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde.

Na de zitting zijn, op verzoek van de Afdeling, nog stukken toegezonden door het college en [appellant sub 1], met afschrift aan [wederpartij]. [wederpartij] heeft daarop gereageerd bij brief van 15 juni 2004. Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

2. Overwegingen

2.1. [appellant sub 1] exploiteert op het perceel een melkrundveehouderij. Het bouwplan voorziet volgens opgaaf in een schuur voor de huisvesting van grootvee. Niet in geschil is dat geen van de weigeringsgronden van artikel 44, eerste lid, van de Woningwet zich voordoet. Vast staat voorts dat de schuur is gelegen op minder dan 50 m afstand van woningen aan de [locatie].

2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het oordeel van de voorzieningenrechter juist is dat het college de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet had moeten aanhouden nu het (ver)bouwen van de schuur moet worden aangemerkt als het veranderen van de inrichting waarvoor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is vereist.

2.3. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, voorzover hier van belang, houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist.

Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten, te veranderen of in werking te hebben.

Ingevolge artikel 8.1, tweede lid, van die wet geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen behorende bij een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.

Ingevolge artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

Ingevolge artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voorzover hier van belang, worden als categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de wet aangewezen de categorieën van inrichtingen, die in bijlage I zijn genoemd.

In bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer is in artikel 8.1, onder a, als categorie aangewezen: inrichtingen voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 5, van het Besluit melkrundveehouderij milieubeheer (hierna: het Besluit), wordt in het besluit en de daarop rustende bepalingen onder melkrundveehouderij verstaan: een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het bedrijfsmatig houden van melkrundvee, voor zover niet meer dan 100 stuks melkrundvee worden gehouden.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van voormeld artikel 1, is het Besluit niet van toepassing op een melkrundveehouderij die is opgericht vóór de datum van inwerkingtreding van het Besluit en die:

a. is gelegen op minder dan 25 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object;

b. waarin meer dan 50 stuks melkrundvee worden gehouden en die is gelegen op minder dan 50 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object.

2.4. [appellant sub 1] heeft met het indienen bij het college van een zogeheten meldingsformulier melkrundveehouderijen milieubeheer op 10 maart 2003, aangegeven dat op zijn inrichting het Besluit van toepassing is. Blijkens meitellingsgegevens van 2003 en een verslag van een op 5 juni 2003 uitgevoerde gemeentelijke controle, die op verzoek van de Afdeling zijn overgelegd, worden in de inrichting 41 melkkoeien, 6 stuks vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar, en 35 stuks vrouwelijk jongvee gehouden. In totaal gaat het derhalve om 82 stuks melkrundvee in de zin van het Besluit. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit mogen in de inrichting ter vervanging aanwezig zijn per melkkoe 0,7 stuks vrouwelijk jongvee en per vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar 0,85 stuks vrouwelijk jongvee. Gelet hierop mogen in totaal 33 stuks vrouwelijk jongvee ter vervanging aanwezig zijn. Volgens deze gegevens worden in de inrichting derhalve (82 - 33=) 49 stuks melkrundvee gehouden. Niet valt in te zien dat het college bij het nemen van het aangevochten besluit niet van de juistheid van die gegevens mocht uitgaan. De omstandigheid dat op de bij het meldingsformulier gevoegde tekeningen is voorzien in ruimte voor meer dan 50 dieren leidt niet tot een ander oordeel omdat niet de destijds vergunde maar de feitelijke situatie bepalend is. Vast is komen te staan dat het gaat om tekeningen die deel uitmaken van een aan het bedrijf in 1992 verleende Hinderwetvergunning. Die vergunning is komen te vervallen nu op de inrichting het Besluit van toepassing is. De Afdeling gaat voorbij aan de stelling van [wederpartij] dat het Besluit op de inrichting niet van toepassing is omdat op minder dan 25 m afstand daarvan een woning is gelegen. De Afdeling acht het in strijd met de goede procesorde dat hij deze stelling eerst in zijn brief van 15 juni 2004 heeft aangevoerd. Niet valt in te zien dat hij dat niet eerder naar voren heeft kunnen brengen.

Het voorgaande in aanmerking nemende heeft het college terecht zijn standpunt gehandhaafd dat er geen grond was ingevolge artikel 52 van de Woningwet de beslissing op de bouwaanvraag aan te houden wegens het ontbreken van milieuvergunning voor de inrichting. In de aangevallen uitspraak is de voorzieningenrechter tot een ander oordeel gekomen. Het daartegen gerichte beroep van appellanten slaagt derhalve.

2.5. Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat [wederpartij] in beroep terecht heeft aangevoerd dat de beslissing op bezwaar een deugdelijke motivering ontbeert. Nu het college heeft geweigerd [wederpartij] inzage te verlenen in de daaraan ten grondslag gelegde meitellingsgegevens en het verslag van de gemeentelijke controle, is geen sprake van een kenbare motivering die voldoet aan de eis van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de Afdeling evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 24 oktober 2003, AWB 03/2021;

III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 12 augustus 2003, JZ/3656/3756;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 759,15, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Geldermalsen te worden betaald aan [wederpartij];

VII. gelast dat de gemeente Geldermalsen aan [wederpartij] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004

66-412.