Uitspraak 200400596/1


Volledige tekst

200400596/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Weesp,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Weesp.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weesp (hierna: het college) appellant bouwvergunning geweigerd voor het gedeeltelijk wijzigen van een opslagruimte voor bouwmaterialen in een kantoor en kantine op het perceel kadastraal bekend gemeente Weesp, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Weesp (hierna: het perceel).

Bij besluit van 25 september 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 december 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek heeft appellant bij brief van 21 juni 2004 nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.D. Dolleweerd, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op het perceel is onder meer het [bouwbedrijf] gevestigd, dat diensten verleent aan voornamelijk de agrarische sector. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk wijzigen van een opslagruimte voor bouwmaterialen in een kantine en in een kantoor ten behoeve van het [bedrijf]. Niet is in geschil dat dit bedrijf in elk geval mede tot doel heeft het aantrekken van personeel ten behoeve van voornoemd bouwbedrijf.

Het college heeft bouwvergunning geweigerd omdat de bouw ten behoeve van [bedrijf] op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Gooiboog” (hierna: het bestemmingsplan).

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “agrarisch hulpbedrijf”.

Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften - voorzover thans van belang - zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van handel en nijverheid ten behoeve van de agrarische sector en het verlenen van diensten met een direct dienstverlenend karakter ten opzichte van de agrarische sector waaronder geen detailhandel begrepen wordt, met de daarbij behorende bedrijfswoning, bijbehorend erf en eigen parkeerplaatsen.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat [bedrijf] niet is aan te merken als een bedrijf dat direct diensten verleent aan de agrarische sector.

Dat betoog faalt. Met dit bedrijf wordt onder meer beoogd personeel te werven ten behoeve van meergenoemd bouwbedrijf. Aangezien dit bouwbedrijf een agrarisch hulpbedrijf is en zelf niet tot de agrarische sector behoort, volgt hieruit dat [bedrijf] diensten verleent met een niet direct dienstverlenend karakter ten opzichte van de agrarische sector.

Het betoog van appellant dat het te werven personeel ook zal worden uitgeleend aan agrarische bedrijven en dat de rechtbank hieraan ten onrechte is voorbij gegaan door te overwegen dat dit betoog niet wordt bevestigd door hetgeen hij in de bezwaarfase heeft aangevoerd, treft geen doel. Appellant heeft in de bezwaarfase gesteld dat tevens wordt beoogd personen uit te lenen aan agrarische loonbedrijven. Anders dan appellant kennelijk meent, kunnen die bedrijven niet als agrarisch bedrijf worden aangemerkt, nu deze gericht zijn op dienstverlening aan agrarische bedrijven. De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat appellant in beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat [bedrijf] direct diensten levert aan de agrarische sector.

2.4. Anders dan appellant meent, kan de beweerde omstandigheid dat andere agrarische hulpbedrijven in Weesp zich sedert geruime tijd niet meer hoofdzakelijk richten op dienstverlening aan agrarische bedrijven niet leiden tot het oordeel dat de bestemming “agrarisch hulpbedrijf” bij de planvaststelling niet eenduidig is ingevuld dan wel dat daaraan thans een ruimere uitleg zou moeten worden gegeven.

2.5. Appellant heeft tot slot betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat bouwvergunning voor de kantine verleend had moeten worden omdat deze direct ten dienste staat van het bouwbedrijf. Dit betoog dient te falen, reeds omdat uit de Woningwet niet kan worden afgeleid dat het college is gehouden de aanvraag voor een bouwvergunning te splitsen in een deel dat wel en een deel dat niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004

218-422.