Uitspraak 200400463/1


Volledige tekst

200400463/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend dan wel gevestigd te Bloemendaal, Santpoort-Zuid dan wel Velsen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 december 2003 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2002, voor zover voor dit geschil van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) geweigerd over te gaan tot het instellen van een 30km-zone op de Brederodelaan en de Mollaan (hierna: het tracé) in zijn gemeente.

Bij besluit van 18 maart 2003, verzonden op 1 april 2003, heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 december 2003, verzonden op 10 december2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2004 hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 8 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn op 28 april 2004 en 14 mei 2004 nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2004, waar [twee van de appellanten] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam. Voorts is het college, vertegenwoordigd door mr. N.M. den Hertog, ambtenaar bij de gemeente Bloemendaal, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten beoogden met hun verzoek om op het tracé een 30km-zone in te stellen uitsluitend het bewerkstelligen van verkeersremmende maatregelen die een einde zouden moeten maken aan de te hoge rijsnelheid van het motorrijtuigenverkeer op het tracé.

2.2. Het college heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het tracé door de raad der gemeente is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg, waaraan een snelheidsregime van 50 km/h is verbonden. Het college heeft daarbij aangegeven dat dat snelheidsregime ook uitgangspunt is bij de voorgenomen reconstructie van de betrokken weggedeelten en bij de bepaling van de voorrangsregeling. Het college acht het ondoenlijk en ook onverantwoord in afwachting van die reconstructie tot instelling en realisering van een 30km-zone met daarbij behorende voorrangsregeling over te gaan.

2.3. De Afdeling stelt evenals de rechtbank voorop dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.4. Partijen zijn het erover eens dat de aanwijzing van het tracé als gebiedsontsluitingsweg, waaraan een snelheidsregime van 50km/h is verbonden, niet in geschil is. Evenmin is in geschil dat op dit tracé de kruisingen zijn aangewezen als ongelijkwaardige kruisingen.

2.5. De rechtbank heeft overwogen dat gelet op de toelichting die het college heeft gegeven op het alsnog op 20 oktober 2003 verschafte overzicht van letselgevallen op het tracé, als weerwoord op de beweringen van appellanten dat in hun ogen de huidige verkeerssituatie heeft geleid tot een drastische toename van letselongelukken, het college op goede gronden heeft kunnen oordelen dat het niet aannemelijk is dat de door appellanten gewenste maatregelen de door hen gestelde negatieve gevolgen van de huidige verkeerssituatie zullen wegnemen.

2.6. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Zij voegt hieraan toe dat uit de gedingstukken blijkt dat reeds in het vooroverleg dat is voorafgegaan aan het aan dit geschil ten grondslag liggende besluit maatregelen zijn voorgesteld (die ten dele ook zijn gerealiseerd) om de feitelijk door het verkeer aangehouden snelheid terug te brengen naar de toegestane 50 km/h. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat voor het treffen van fysieke maatregelen om de snelheid van het verkeer te beteugelen instelling van een 30km-zone niet noodzakelijk is, terwijl dit gezien de aan een dergelijke zone inherente voorrangsregeling ook ongewenst is.

2.7. De Afdeling ziet, gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot weigering van het instellen van de 30km-zone heeft kunnen komen.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004

221.