Uitspraak 200400134/1


Volledige tekst

200400134/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging "Vereniging Stadsvervoerbelang", gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Weesp.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2003, bekend gemaakt op 1 mei 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Weesp (hierna: het college) op grond van de artikelen 15, eerste lid, en 16 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer besloten, voor zover van belang, aan het begin van het tweede gedeelte van de Martinus Nijhoffstraat (direct na de bocht met de Jan Tooropstraat) het bord A1 (maximum snelheid van 30 km/h) en aan het einde van dat gedeelte het bord A2 (einde maximum snelheid) te plaatsen.

Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 25 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [secretaris] respectievelijk [woordvoerder] van appellante, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Kaandorp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In geschil is of appellante belanghebbende is bij het besluit van 8 april 2003.

2.2. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 1:2, derde lid, van de Awb bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.3. Blijkens de statuten van appellante heeft de opgerichte vereniging ten doel het in het belang van de gebruikers verbeteren van het openbaar vervoer in en om Amsterdam.

2.4. Het college neemt het standpunt in dat het gebruik van de woorden “in en om Amsterdam” in de statuten het gebied, waarbinnen de vereniging de belangen van de gebruikers behartigt, niet duidelijk afbakent. Dat dit gebied zich ook zou uitstrekken tot het grondgebied van de gemeente Weesp heeft de vereniging, aldus het college, niet aannemelijk gemaakt en ligt naar het oordeel van het college ook niet voor de hand. Het college verbindt hieraan de conclusie dat geen zodanig verband te zien is tussen het doel van de vereniging en de enkele herinrichting van een weg in Weesp, dat de vereniging als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt.

2.5. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, nog daargelaten de vraag of de “Martinus Nijhoffstraat in Weesp is gelegen “om Amsterdam”” in de zin van de statuten, hij van oordeel is dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen causaal verband is tussen het besluit om deze straat gedeeltelijk als 30km-zone in te richten en het belang van appellante tot verbetering van het openbaar vervoer. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de in het verkeersbesluit voorziene maximum snelheid op zichzelf niet verhindert dat de genoemde bus door de straat rijdt terwijl appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van de vervoersmaatschappij tot het verleggen van de busroute het gevolg is van het verkeersbesluit.

2.6. De voorzieningenrechter heeft door beantwoording van de vraag of Weesp, althans de Martinus Nijhoffstraat aldaar, al dan niet binnen het statutaire werkgebied van appellante valt, achterwege te laten, miskend dat het besluit van het college van 14 oktober 2003 uitsluitend op negatieve beantwoording van die vraag was gebaseerd en dat het beroep van appellante tegen de op die opvatting steunende niet-ontvankelijkverklaring was gericht.

2.7. Gezien het bepaalde in artikel 1:2, derde lid, van de Awb zijn voor bepaling van de inhoud van de door een rechtspersoon in het bijzonder behartigde belangen niet alleen de statutaire doelstellingen van betekenis, maar ook de feitelijke werkzaamheden.

2.7.1. Onweersproken is gesteld dat appellante zich heeft ingezet voor de verbetering van de treindiensten van Hilversum naar Amsterdam, alsmede voor de hierop aansluitende lokale busdiensten in Hilversum, voor het ongedaan maken van inkortingen van buslijnen vanuit Blaricum en Huizen naar Amsterdam Centrum tot Amsterdam Zuidoost, voorts voor verbetering van routes in Amstelveen en Aalsmeer naar Amsterdam en de (toekomstige) ontwikkeling van de openbaar vervoersverbindingen van Edam, Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang met Amsterdam.

De feitelijke werkzaamheden bestrijken aldus een ruime cirkel om Amsterdam, binnen welke cirkel ook Weesp is gelegen. Uit niets blijkt dat Weesp ten opzichte van andere binnen het aldus te bepalen werkgebied van appellante een zodanig bijzondere positie inneemt dat om die reden die gemeente niet geschaard zou behoren te worden onder het in appellantes statuten gehanteerde begrip “om Amsterdam”.

2.8. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de voorzieningenrechter het ingestelde beroep gegrond had behoren te verklaren en het besluit van het college wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb had behoren te vernietigen.

2.9. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat appellante door het college om andere redenen dan in het besluit van 14 oktober 2003 verwoord, niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb had behoren te zijn aangemerkt. De Afdeling onderschrijft die conclusie van de voorzieningenrechter en overweegt daartoe het volgende.

2.10. Appellante keerde zich tegen het aan dit geschil ten grondslag liggende verkeersbesluit met als leidend argument dat als gevolg van het ingestelde verkeersregime en de daarbij behorende verkeershindernissen (drempels en plateaus) de Connexxion-streekbus (lijn 177) niet meer door de Martinus Nijhoffstraat kan rijden. Appellante stelde dat de busmaatschappij er om die reden voor heeft gekozen de route van lijn 177 naar elders te verleggen. Vastgesteld moet echter worden dat uit de gedingstukken blijkt en ter zitting van de Afdeling is bevestigd dat van de zijde van de busmaatschappij is medegedeeld dat tot verlegging van de busroute is gekozen om andere redenen dan de invoering van een 30km-zone in de Martinus Nijhoffstraat en dat instelling van dat verkeersregime op zichzelf niet aan handhaving van de busroute door die straat in de weg zou hebben gestaan.

2.11. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het oorzakelijk verband tussen het bestreden verkeersbesluit en het door appellante behartigde openbaar vervoersbelang dat aanwezig moet zijn om appellante te kunnen aanmerken als door dat besluit rechtstreeks in de door haar behartigde belangen getroffen, ontbreekt.

Aangezien het college na vernietiging van zijn besluit van 14 oktober 2003 opnieuw beslissend op het bezwaar van appellante tot geen andere beslissing had kunnen komen dan appellante alsnog op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren in dat bezwaar had de voorzieningenrechter moeten concluderen dat aanleiding bestond de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb in stand te laten. De Afdeling zal overeenkomstig artikel 42 van de Wet op de Raad van State doen wat de voorzieningenrechter zou behoren te doen.

2.12. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2003, AWB 03/4880 VEROR en AWB 03/4881;

III. verklaart het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weesp van 14 oktober 2003, B015/CBB/02;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

VI. gelast dat de gemeente Weesp aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 464,00 en € 348,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004

221.