Uitspraak 200400040/1


Volledige tekst

200400040/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te Doetinchem,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2003 heeft de gemeenteraad van Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 april 2003, het bestemmingsplan "De Kruisberg 2001" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, no. RE2003.40276, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 februari 2004.

Bij brief van 8 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 7 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, ambtenaar van de gemeente, en de Rijksgebouwendienst, vertegenwoordigd door drs. K. Troost, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan voorziet in een actualisering van enkele verouderde bestemmingsplannen die betrekking hebben op het gebied van de penitentiaire inrichting De Kruisberg en de omliggende bestaande woonbebouwing, een horecabedrijf en een detailhandel. Het plan beoogt voor de penitentiaire inrichting een reële uitbreidingsmogelijkheid te handhaven. Het plangebied ligt aan de Kruisbergseweg, Velswijkseweg, Klootsemastraat, Zandweg en Hogenslagweg.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan het plan goedkeuring verleend.

2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Maatschappelijke doeleinden - penitentiaire inrichtingen -M(pi)-“. Zij menen dat deze bestemming te grootschalig in het plan is opgenomen. Zij achten de bebouwingsmogelijkheden met inbegrip van de vrijstellingsmogelijkheden, alsmede de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming te ruim. Appellanten wensen voorts dat de bebouwingsvrije zone tussen de omliggende woningen en de penitentiaire inrichting wordt vervangen door een groenvoorziening.

2.4. Aan de gronden, waarop het beroep van appellanten ziet, heeft de gemeenteraad de bestemming “Maatschappelijke doeleinden - penitentiaire inrichtingen -M(pi)-“ toegekend. Aan een strook van 10 meter breed aansluitend aan de gronden met de bestemming “Woondoeleinden - aaneengesloten woningen -W(a)-“, voor zover gelegen aan de Klootsemastraat, heeft de gemeenteraad voorts de aanduiding “bebouwingsvrije zone” toegekend.

2.5. Verweerder acht dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft overwogen dat de gemeenteraad op een zorgvuldige wijze de verouderde bestemmingsplannen die voor het plangebied golden, heeft geactualiseerd. Gelet hierop heeft hij dit plandeel goedgekeurd.

2.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de plankaart aangewezen voor “Maatschappelijke doeleinden - penitentiaire inrichtingen -M(pi)-“ bestemd voor penitentiaire inrichtingen, met uitzondering van TBS-klinieken. Op grond van artikel 7, derde lid, onder A, mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De op de plankaart aangegeven aanduidingen en de onder B vermelde bebouwingsvoorschriften moeten daarbij in acht worden genomen. In artikel 7, vierde lid, zijn vrijstellingsbevoegdheden opgenomen. Voor zover hier van belang kan het college van burgemeester en wethouders op grond daarvan, indien veiligheidsvoorschriften dit eisen, binnen een daartoe op de plankaart aangeduid bestemmingsvlakgedeelte vrijstelling verlenen van de maximaal toegestane goothoogte tot een hoogte van 15,5 meter ten behoeve van een sportzaal/entree. Verder kan het college van burgemeester en wethouders de vorm van het deel van het bestemmingsvlak, waarin een maximale goothoogte van 11,5 meter is toegestaan, wijzigen mits de oppervlakte van dit bestemmingsvlakgedeelte gelijk blijft en de afstand ervan ten opzichte van de woonbebouwing niet kleiner wordt.

Ingevolge artikel 12, onder b, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de bepalingen van het plan voor het overschrijden van de bepalingen inzake goothoogte, hoogte, vloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%.

2.6.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het plan bebouwing met een goothoogte van maximaal 11,5 meter mogelijk op een afstand van ongeveer 85 meter van de achtergevel van de woningen van appellanten. Op een afstand van ongeveer 90 meter kan, na vrijstelling, bebouwing met een goothoogte van maximaal 15,5 meter worden opgericht. Op een afstand van 45 meter van de achtergevel van de woningen van appellanten maakt het plan bebouwing mogelijk met een goothoogte van maximaal 6 meter. Voornoemde goothoogten kunnen, na vrijstelling op grond van artikel 12, onder b, van de voorschriften voorts met maximaal 10% worden verhoogd. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met voornoemde bouwmogelijkheden. Hij heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat aan penitentiaire inrichtingen strenge bouwtechnische eisen en veiligheidseisen worden gesteld, die een zekere bouwhoogte met zich brengen. Voorts heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat met het belang van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat is rekening gehouden door het opnemen in het plan van een minimale afstand tussen de woningen en de bebouwing van de penitentiaire inrichting, een maximale goothoogte en een staffeling in hoogte, waarbij de hoogste maximale goothoogte het verst van de woningen is verwijderd. Ten slotte heeft verweerder bij zijn besluitvorming betekenis kunnen toekennen aan het feit dat op grond van het vorige plan bebouwing met een onbegrensde bouwhoogte kon worden opgericht op kortere afstand van de woningen van appellanten dan in het thans bestreden plan mogelijk is.

2.6.2. Voor zover appellanten aanvoeren dat de bestemming “Maatschappelijke doeleinden - penitentiaire inrichting -M(pi)-“ te ruime gebruiksmogelijkheden kent, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is gebleken dat deze beroepsgrond ziet op de diverse gebruiksvormen die, na planwijziging, mogelijk zijn ter plaatse van de voormalige gevangenisbebouwing. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de voorschriften, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd binnen de op de plankaart aangegeven grens “Wijzigingsbevoegdheid 1” de bestemming “Maatschappelijke doeleinden - penitentiaire inrichtingen -M(pi)-“ te wijzigen in “Kantoren -K-“ of “Maatschappelijke doeleinden -M-“. Gronden met eerstgenoemde bestemming zijn bestemd voor (commerciële) dienstverlening (kantoren) en gronden met laatstgenoemde bestemming voor onderwijsdoeleinden, sociaal-medische doeleinden, sociaal-culturele doeleinden, levensbeschouwelijke doeleinden, sport en sportieve recreatie, nutsvoorzieningen en overheidsdoeleinden. De wijzigingsbevoegdheid heeft, als gezegd, betrekking op de oorspronkelijke gevangenisbebouwing, die gedeeltelijk leegstaat nadat een deel van het gebouw is afgekeurd voor bewoning door gedetineerden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk maken van andere gebruiksvormen voor dit rijksmonument niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat, voordat tot wijziging van de bestemming kan worden overgegaan, onder meer dient vast te staan dat de omliggende bestemmingen niet door de te introduceren gebruiksvorm worden belemmerd. Daarbij moet worden voldaan aan de afstanden genoemd in de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering 1999”. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hieraan kan worden voldaan, gezien de afstand tussen de grens “Wijzigingsbevoegdheid 1” en de dichtstbijzijnde woning van appellanten van ruim 80 meter.

2.6.3. Voor zover appellanten aanvoeren dat het plan op de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als “bebouwingsvrije zone” ten onrechte niet voorziet in een afschermende groenvoorziening overweegt de Afdeling dat het plan beplantingen in de bebouwingsvrije zone niet uitsluit.

2.6.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004

392.