Uitspraak 200308228/1


Volledige tekst

200308228/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oosterwolde,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Ooststellingwerf, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 maart 2003, het bestemmingsplan "Uitbreiding Industriepark Venekoten" vastgesteld.

Bij besluit van 7 oktober 2003, kenmerk 537875, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant per fax van 8 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 23 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 3 mei 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2004, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Jilderda, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G. Holtjer, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting is het beroep, voorzover dit zich richt tot het bestemmingsplan “Zone industrielawaai Uitbreiding Industriepark Venekoten”, ingetrokken.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.3. Het bestemmingsplan “Uitbreiding Industriepark Venekoten” (hierna: het plan) voorziet in een uitbreiding van het industriepark Venekoten ten zuidoosten van de woonbebouwing van Oosterwolde. Verweerder heeft dit plan grotendeels goedgekeurd.

2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijventerrein” met de aanduidingen “III” en “IV” ten noorden van zijn varkenshouderij en bedrijfswoning. Hij is van mening dat de afstandsnormen uit de Brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna de Brochure) wat betreft de aan te houden afstand tot zijn bedrijfswoning en de voorziene bedrijven niet in acht worden genomen. Voorts voert hij aan dat er ten onrechte stankgevoelige bedrijvigheid wordt toegelaten binnen de stankcirkel van zijn bedrijf.

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat een afwijking van de in de Brochure gehanteerde afstanden ten opzichte van de bedrijfswoning van appellant ten aanzien van geur, stof en gevaar zich niet voordoet en dat de afwijking ten aanzien van geluid voldoende is gemotiveerd. Ten aanzien van de bedrijvigheid, die toegelaten wordt binnen de stankcirkel van het bedrijf van appellant, is verweerder van mening dat stankgevoelige bedrijvigheid zich niet zal voordoen.

2.6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor bedrijventerrein bestemd voor de uitoefening van industriële bedrijven, agrarische dienstverlenende bedrijven, bouwnijverheids- en installatiebedrijven, groothandel, hout- en reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen, transport-, opslag- en communicatiebedrijven, verhuurbedrijven en overige dienstverlening, voorzover deze bedrijven per zone wat betreft geur, stof, gevaar en geluid als toelaatbaar zijn aangewezen volgens de bij dit plan behorende Staat van bedrijven en overeenkomstig de op de kaart aangegeven milieuzonering, waarbij zijn toegestaan in:
zone III: bedrijven, categorie 1 t/m 3 (grootste afstand 100 m)
zone IV: bedrijven, categorie 1 t/m 4 (grootste afstand 200 m); gerekend ten opzichte van de aangrenzende woonbebouwing.

Categorie-indeling

2.7. Het bestreden plandeel, voorzover voorzien van de aanduiding “IV”, ligt op een afstand van ongeveer 130 meter van de bedrijfswoning. Voorzover het plandeel is voorzien van de aanduiding “III” ligt het op een afstand van ongeveer 60 meter van de bedrijfswoning. Niet in geding is dat de omgeving waarin de bedrijfswoning ligt getypeerd moet worden als landelijk gebied met woningen, zoals omschreven in de Brochure.

2.7.1. De Staat van bedrijven is als bijlage bij de planvoorschriften gevoegd en maakt daarvan deel uit. Deze Staat is opgesteld aan de hand van de Brochure. Deze Brochure gaat uit van afstanden tussen bedrijven en het omgevingstype van een rustige woonwijk. Indien de omgeving echter getypeerd kan worden als landelijk gebied met woningen kunnen kortere afstanden worden gehanteerd, aldus de Brochure. Uit de Brochure blijkt dat dit omgevingstype bij categorie 3 bedrijven een correctie van een zogenoemde afstandsstap van 50 meter en bij categorie 4 bedrijven van 100 meter rechtvaardigt ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk in verband met de aspecten geur, stof en gevaar. Deze afstanden zijn indicatief van aard, maar indien wordt aangesloten bij de Brochure, dienen afwijkingen van de daarin genoemde afstanden te worden gemotiveerd. Gelet op de bovengenoemde afstanden van 60 meter ten aanzien van categorie 3 bedrijven en 130 meter ten aanzien van categorie 4 bedrijven doet een afwijking na correctie zich ten aanzien van geur, stof en gevaar niet voor.

2.7.2. Ten aanzien van het aspect geluid stelt de Afdeling vast dat bij besluit van 18 juni 2002 ingevolge artikel 67, gelezen in samenhang met artikel 47 van de Wet geluidhinder ten aanzien van de bedrijfswoning een hogere grenswaarde is vastgesteld van 51 dB(A).

2.7.3. Voorzover appellant stelt dat de in de Brochure genoemde visuele gevoeligheid van landelijk gebied met woningen in de weg staat aan een bedrijventerrein op deze plek stelt de Afdeling vast dat in het plan is voorzien in een strook van ongeveer 25 meter breed met de bestemming “Bedrijventerrein” met de aanduiding “afschermende beplanting”. Op deze wijze voorziet het plan in een landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein.

Stankgevoelige bedrijvigheid in stankcirkel

2.8. Niet in geding is dat de directe omgeving van de varkenshouderij valt binnen categorie III van de Brochure “Veehouderij en Hinderwet”. Evenmin in geding is dat, gelet op deze categorie-indeling en het aantal mestvarkeneenheden de stankcirkel van de varkenshouderij van appellant op grond van de Richtlijn “Veehouderij en Stankhinder 1996” en de bovengenoemde Brochure 115 meter bedraagt. De stankcirkel ligt als gevolg hiervan over gronden met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”.

2.8.1. De Afdeling heeft onder meer in haar uitspraak van 20 maart 2002, no. 200005018/1 (aangehecht) overwogen dat verweerders in de desbetreffende zaak geen onjuiste maatstaf hebben aangelegd door te overwegen dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening binnen een stankcirkel geen (bedrijfs)woningen, kantoren en stankgevoelige bedrijvigheid kunnen worden toegelaten. Dit enerzijds om te voorkomen dat ter plaatse een slecht woon- en leefklimaat ontstaat, anderzijds om te voorkomen dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf van appellant ernstig worden beperkt.

2.8.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften zijn binnen de bestemming “Bedrijventerrein” diverse vormen van bedrijvigheid toegelaten binnen de bovengenoemde stankcirkel waarbij, gelet op de aard van de bedrijvigheid, het eventuele aantal werknemers en bezoekers en de duur van het verblijf, niet is uitgesloten dat deze bedrijven stankgevoelig kunnen zijn. In de planvoorschriften zijn voorts geen criteria geformuleerd op basis waarvan beoordeeld kan worden of een bedrijf ter plaatse vanuit het oogpunt van stankhinder gevestigd kan worden. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat het plan de vestiging van eventuele stankgevoelige bedrijvigheid binnen de stankcirkel niet uitsluit. Dat bedrijven die een kavel op het bedrijventerrein willen kopen rekening kunnen houden met stankhinder van omliggende bedrijven doet hier niet aan af.

2.8.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Bedrijventerrein” zoals aangeduid op een bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart. Voor het overige heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder voor het overige terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 7 oktober 2003, 537875, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Fryslân te worden betaald aan appellant;

V. gelast dat de provincie Fryslân aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004

178-459.