Uitspraak 200400090/1


Volledige tekst

200400090/1.
Datum uitspraak: 14 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 november 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Financiën.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2002 heeft de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) afwijzend beslist op het op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gebaseerde verzoek van appellant hem mee te delen hoe lang een met name genoemde belastinginspecteur bij hetzelfde team van de Belastingdienst werkzaam is.

Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 november 2003, verzonden op 13 november 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 maart 2004 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek heeft appellant bij brieven van 14 en 15 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2004, nadere stukken ingezonden. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2004, waar appellant in persoon, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.Th.W. van Ravenstein en P.J.H. van Schalkwijk, gemachtigden, werkzaam bij het ministerie respectievelijk de Belastingdienst Oost-Brabant, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant, werkzaam als zelfstandig belastingadviseur, heeft in het kader van een klachtprocedure tegen een medewerker van de Belastingdienst, eenheid Ondernemingen Eindhoven, bij brief van 18 april 2002 de Belastingdienst verzocht hem mee te delen hoe lang deze medewerker "aan dit (zelfde) team toegevoegd c.q. werkzaam is". Hij heeft hierbij verwezen naar het hoofdstuk 'Functiemobiliteit' van de uitgave van het ministerie van Financiën "Spelregels integriteit Belastingdienst", waarin is opgenomen dat bij de Belastingdienst medewerkers gemiddeld genomen eens per vijf jaar van functie wisselen.

2.2. De Staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de functiemobiliteit een interne aangelegenheid van de Belastingdienst is van personele aard en dat het belang van het verstrekken van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerker.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de verzochte informatie gegevens betreft in het kader van de personeels- en apparaatszorg die zijn opgenomen in het personeelsdossier van de desbetreffende belastinginspecteur en dat openbaarmaking van dergelijke gegevens achterwege mag blijven in verband met de privacy van de werknemer, zodat de Staatssecretaris terecht, met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob openbaarmaking van deze gegevens achterwege heeft gelaten.

2.4. Het hoger beroep, gelezen in samenhang met de door appellant op 17 juni 2004 nader ingediende stukken en zoals toegelicht ter zitting, heeft uitsluitend betrekking op de weigering hem de datum mee te delen waarop de desbetreffende medewerker bij het team 'Bouw' van de Belastingdienst Eindhoven is gaan werken. Het is appellant daarbij niet te doen om het document waarin deze informatie is neergelegd.

2.5. Met betrekking tot ambtenaren kan waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. De datum waarop een werknemer bij een bepaald dienstonderdeel van zijn werkgever is gaan werken, is, behoudens bijzondere omstandigheden, te beschouwen als een aspect van diens beroepshalve functioneren. De enkele omstandigheid dat deze datum is opgenomen in het personeelsdossier van de desbetreffende medewerker maakt dit niet anders, nu het gevraagde gegeven kan worden verstrekt zonder documenten uit dit dossier openbaar te maken. Anders dan de rechtbank komt de Afdeling tot het oordeel dat de privacy van de desbetreffende medewerker hier niet in het geding is, zodat de Staatssecretaris het verstrekken van de verzochte datum niet met een beroep op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft dit miskend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van appellant alsnog gegrond verklaren en het bij de rechtbank bestreden besluit alsnog vernietigen aangezien aan dit besluit geen deugdelijke motivering ten grondslag ligt.

De Staatssecretaris dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 november 2003, AWB 02/3527 WOB;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

III. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2002, Wob 2002/01 bezw.;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Financiën) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 + € 175,00 = € 284,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004

204.