Uitspraak 200400893/1


Volledige tekst

200400893/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting "Stichting De Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 20 januari 2004 in het geding tussen:

appellante

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) aan Wildbeheereenheid 'WBE de Weerribben en omstreken' (hierna: de wildbeheereenheid) een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Flora- en faunawet verleend voor het doden van Zwarte kraai met behulp van drie kraaienvangkooien op gronden in het noordelijk deel van de gemeente Steenwijkerland behorend tot het werkgebied van de wildbeheereenheid ter voorkoming of beperking van schade aan weidevogels en hun broedsels, voor de periode tot 1 juli 2003 en van 1 maart 2004 tot 1 juli 2004.

Bij besluit van 5 september 2003 heeft het college onder intrekking van het besluit van 3 juni 2003 aan de wildbeheereenheid wederom een ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68 van de Flora- en faunawet voor het doden van Zwarte kraai met behulp van drie kraaienvangkooien op gronden in de gemeente Steenwijkerland en gelegen binnen het werkgebied van de wildbeheereenheid ter voorkoming van schade aan de fauna (weidevogels), waarbij de motivering is aangevuld en de periode is gesteld op 1 januari 2004 tot 15 juli 2004.

Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 januari 2004, verzonden op 23 januari 2004, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, met uitzondering van de clausule dat van de drie vangkooien er tegelijk ten hoogste twee gebruikt mogen worden, en het besluit van het college van 5 september 2003 geschorst voorzover de daarbij verleende ontheffing geldt na 30 april 2004. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij besluit van 27 februari 2004 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij de bezwaren van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en zijn besluit van 5 september 2003 herzien met dien verstande dat de ontheffing wordt verleend voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 april 2004.

Bij brief van 10 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 15 maart 2004 heeft de wildbeheereenheid, die ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht als partij tot het geding is toegelaten, een memorie ingediend.

Bij brief van 28 mei 2004 heeft appellante een nader stuk ingediend. Dit stuk is in kopie aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door drs. A.P. de Jong, secretaris, en H.H. Niesen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door W. Wolbers en R. Hoeve, beiden werkzaam bij de provincie, en de wildbeheereenheid, vertegenwoordigd door mr. A.G. Dijkhuis, werkzaam bij de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vooropgesteld zij dat de termijn waarvoor de onderhavige ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is verleend, inmiddels is verstreken. Gelet hierop ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of appellante nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van de verleende ontheffing. Dat belang kan zijn gelegen in de omstandigheid dat appellante het inhoudelijke oordeel van de Afdeling kan betrekken bij eventuele toekomstige aanvragen voor ontheffing op grond van artikel 68 van de Ffw.

De Afdeling beantwoordt deze vraag ontkennend. Vaststaat dat de zwarte kraai per 1 april 2004 is geplaatst op de landelijke vrijstellingslijst, bijlage 1 bij het Besluit beheer en schadebestrijding dieren. Plaatsing op deze lijst houdt in dat de grondgebruiker gedurende het gehele jaar op zijn gronden de zwarte kraai mag bestrijden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Hoewel hiermee op zichzelf de mogelijkheid blijft bestaan om een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw te verlenen voor het doden van de zwarte kraai ter voorkoming van schade aan fauna, zoals in dit geval de weidevogels, heeft het college ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat gelet op het feit dat de zwarte kraai op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst, voor het doden van de zwarte kraai ter voorkoming van schade aan fauna geen ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw meer zal worden verleend.

Gezien het vorenstaande heeft appellante geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel. Nu ook overigens geen belang is gebleken of gesteld dient het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004

204-426.