Uitspraak 200307181/1


Volledige tekst

200307181/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 oktober 2003 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Sittard

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan de vennootschap onder firma "Eetcafe Pretzels VOF" bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een dakconstructie op het perceel Putstraat 37 te Sittard.

Bij besluit van 19 december 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 21 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 december 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2004, waar het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Giesen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Daar is ook gehoord [wederpartij], bijgestaan door mr. I.N.A. Denninger.

2. Overwegingen

2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu het gebouwde afwijkt van de ingediende aanvraag om bouwvergunning en het een beeldbepalend pand betreft dat gelegen is in een beschermd stads- en dorpsgezicht, het bouwplan opnieuw voorgelegd had moeten worden aan de welstandscommissie. Dit betoog slaagt.

2.2. Vaststaat dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd met betrekking tot het bouwplan. Niet gesteld noch gebleken is dat dit advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Nu voorts geen van de overige in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden zich voordoet, moest de gevraagde bouwvergunning, derhalve verleend worden. Dat de feitelijk gerealiseerde dakconstructie voor wat betreft de hoogte van het dak en de dakhelling niet in overeenstemming is met de bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bouwtekening betekent, anders dan [wederpartij] ter zitting heeft betoogd, niet dat van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens in de zin van artikel 59, eerste lid, en onder a, van de Woningwet sprake is. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat de aanvrager niet de ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vereiste gegevens heeft verstrekt. Het college diende derhalve te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] behandelen.

2.4. Het betoog van [wederpartij] dat de bouwvergunning geweigerd had dienen te worden omdat hetgeen is gebouwd afwijkt van de aanvraag om bouwvergunning treft gelet op het voorgaande geen doel. Ten aanzien van hetgeen [wederpartij] in beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot de wijze van uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de schade die hij als gevolg van de bouwwerkzaamheden heeft ondervonden overweegt de Afdeling dat het college bij de bestreden beslissing op bezwaar terecht heeft overwogen dat het daarbij gaat om aangelegenheden die in het kader van deze procedure niet aan de orde kunnen komen.

2.5. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog ongegrond verklaard te worden.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 oktober 2003, AWB 03/213 WW44;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004

58-398.