Uitspraak 200403739/2


Volledige tekst

200403739/2.
Datum uitspraak: 17 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 23 april 2004 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel (hierna: het college) aan de Woningstichting De Friese Greiden (hierna: vergunninghouder) vrijstelling van het bestemmingsplan “Maggenheim” en bouwvergunning verleend voor de bouw van 30 woningen, een supermarkt en drie winkelunits op het perceel, kadastraal bekend gemeente Makkum, sectie A, nummers 4721 en 4093, gelegen aan de Lieuwkemastraat te Makkum.

Bij besluit van 2 maart 2004 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de verleende vrijstelling gegrond verklaard, alsnog vrijstelling verleend van de betrokken voorschriften van de bestemmingsplannen “Maggenheim”, “Makkum-Oost” en “Makkum-kom” en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 april 2004, verzonden op 26 april 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 5 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2004.
Bij brief van 25 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R. Reinsma, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Lemstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.

2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend.

2.3. Daarbij wordt met name het volgende in aanmerking genomen. Het gaat hier niet om een nieuwe vestiging van een supermarkt, doch om verplaatsing naar een plaats ongeveer 500 m buiten het centrum en

- blijkens een in 1991 verricht distributieplanologisch onderzoek met het oog op het verzorgingsniveau in Makkum reeds toen wenselijk geachte – uitbreiding van een al in Makkum gevestigde supermarkt. Dat over de gewenstheid van deze uitbreiding thans anders gedacht zou moeten worden lijkt, mede gezien de ontwikkelingen die zich sedert 1991 in de supermarktbranche hebben voorgedaan, niet aannemelijk.

In dit verband is ook van belang dat, naar ter zitting van de zijde van het college onweersproken is aangevoerd, de Makkumer Middenstands Vereniging tegen de verplaatsing en uitbreiding van de supermarkt geen bezwaren heeft. Van de drie geplande winkelunits zal er één door de supermarkt als slijterij in gebruik worden genomen. Dat de realisering van deze winkelunits zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het in het verzorgingsgebied aanwezige voorzieningenpatroon is naar voorlopig oordeel niet aannemelijk.

2.4. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat, zo al zou moeten worden geoordeeld dat de in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen rooilijnvoorschriften in dit geval van toepassing blijven, van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend. Ook hierin kan derhalve onvoldoende aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de bouwvergunning uiteindelijk niet in stand zal blijven.

2.5. Gelet op het vorenstaande en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2004

201.