Uitspraak 200404118/2


Volledige tekst

200404118/2.
Datum uitspraak: 11 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 4 mei 2004 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

verzoeker.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2003 heeft verzoeker aan het projectbureau Leidsche Rijn van de gemeente vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van de aanleg van Stroomweg De Tol, inclusief een kunstwerk en een deel van de Noordelijke Stadsas te Utrecht.

Bij besluit van 3 juli 2003 heeft verzoeker het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2004, verzonden op 10 mei 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 8 januari 2003 geschorst tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juni 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts is daar [wederpartij], bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn gehoord. De behandeling van het verzoek is ter zitting geschorst.
Op 4 juni 2004 heeft de Voorzitter de behandeling van het verzoek ter zitting voortgezet, waar partijen, op dezelfde wijze vertegenwoordigd, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Er is in dit geval geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure zonder meer in stand zal blijven, althans dat tenslotte zal blijken dat geen vrijstelling verleend had mogen worden. Daartoe wordt als volgt overwogen. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 3 juli 2003 vernietigd in verband met de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2004, in zaak no. 200300390/1. De Afdeling heeft daarbij niet het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: gs) van 27 februari 2002 tot vaststelling van hogere grenswaarden voor geluidbelasting van onder meer de woning van voornoemde [wederpartij] vanwege de aanleg van de Stroomweg De Tol en de Noordelijke Stadsas te Utrecht vernietigd, doch slechts de beslissing op het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar.

Inmiddels hebben gs een nieuwe beslissing op zijn bezwaarschrift genomen met inachtneming van hetgeen de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen. Er is geen reden om op voorhand aan te nemen dat de Afdeling een eventueel beroep tegen dat besluit gegrond zal achten en ook dat besluit zal vernietigen.

Vooralsnog bestaat evenmin grond om aan te nemen dat de vrijstelling niet in bezwaar gehandhaafd mag worden, indien de vastgestelde hogere grenswaarden gelden.

2.2. Gelet hierop en op het aanzienlijk maatschappelijk belang dat gemoeid is met de aanleg van de verbindingsweg – het gaat om de ontsluiting van nieuwe wijken waarvan de bewoning op gang begint te komen - ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorziening te treffen.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

heft bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing door de voorzieningenrechter van het besluit van 8 januari 2003, kenmerk BV20115501, tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar op, totdat de Afdeling heeft beslist op het hoger beroep of het geschil op andere wijze tot een einde is gekomen.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2004

328.