Uitspraak 200307316/1


Volledige tekst

200307316/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Ermelo, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 januari 2003, het bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998, Herziening 2002" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 augustus 2003, no. RE2003.33895, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2003, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 17 december 2003 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door J. Zegveld, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Ermelo, vertegenwoordigd door A.J. van Meerveld-Hop, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Met het plan wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan “Kom Ermelo 1998” beoogd.

2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de planherziening, voorzover het gedeelte van zijn perceel met de geldende aanduiding “monumentaal groen” hierin niet is meegenomen.

Hij wijst op het feit dat bij de planherziening de aanduiding “beeldbepalend pand” op zijn perceel is komen te vervallen. Appellant is van mening dat met de aanduiding “monumentaal groen” op zijn perceel hetzelfde dient te gebeuren, nu beplanting met een monumentaal karakter ontbreekt en de aanduiding zijn bebouwingsmogelijkheden ernstig frustreert.

2.4. De gemeenteraad heeft het gedeelte van het perceel van appellant met de aanduiding “monumentaal groen” buiten de planherziening gelaten, omdat hij veel waarde hecht aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse.

2.5. Verweerder heeft de bestreden planherziening niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft deze goedgekeurd. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, heeft hij geen aanleiding gezien inbreuk te maken op de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om te bepalen op welke punten het plan “Kom Ermelo 1998” uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening herziening behoeft.

2.6. Uit de stukken blijkt dat appellant eigenaar is van het perceel aan [locatie]. In het bestemmingsplan “Kom Ermelo 1998” heeft de woning op dit perceel de aanduiding “beeldbepalend pand” gekregen. Voorts is bij dit plan op het perceel van appellant de aanduiding “monumentaal groen” gelegd ten behoeve van een ongeveer zestig jaar oude, cultuurhistorisch waardevolle kastanjeboom. Deze boom is omstreeks 2001 illegaal gekapt. Ter plaatse is inmiddels een kastanjeboom teruggeplaatst.

Bij de planherziening is het perceelsgedeelte van appellant met de aanduiding “monumentaal groen”, in tegenstelling tot het perceelsgedeelte van appellant met de aanduiding “beeldbepalend pand”, niet betrokken.

2.6.1. De Afdeling overweegt dat, gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Hieruit volgt dat wanneer - zoals in het onderhavige

geval - een partiële herziening van een bestemmingsplan aan de orde is, aan de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt ten aanzien van de beslissing welke percelen wel en welke niet in de partiële herziening zullen worden betrokken.

Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.

Niet aannemelijk is geworden dat ten gevolge van de thans aan de orde zijnde planbegrenzing de bebouwingsmogelijkheden op het perceel van appellant ernstig worden beperkt. Gelet hierop en op de in overweging 2.6 weergegeven feiten, is de Afdeling van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd.

Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004

85-466.