Uitspraak 200306392/1


Volledige tekst

200306392/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede, het wijzigingsplan “partiële wijziging bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied ‘omgeving Rietweg 6 te Harskamp en Veenweg 82-II te Lunteren’” vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 29 juli 2003, nr. RE2003.57971, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 november 2003.

Bij brief van 21 november 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2004, waar appellanten, in de personen van [twee van de appellanten] en vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.J.H. van den Hogen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Ede, vertegenwoordigd door J. van Beek, ambtenaar van de gemeente.
[Derde belanghebbende] is, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het wijzigingsplan is krachtens artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld en betreft een wijziging van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied” dat is vastgesteld op 4 juli 1994. Met het wijzigingsplan wordt voorzien in de mogelijkheid om na beëindiging van het agrarische bedrijf op het perceel Rietweg 6 te Harskamp, met behoud van de dienstwoning op dit perceel, de bouw van een extra woning mogelijk te maken op het perceel Veenweg 82-II te Lunteren.

2.3. Appellanten hebben in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders geen gebruik mocht maken van zijn wijzigingsbevoegdheid nu niet voldaan wordt aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”. Voorts zijn appellanten van mening dat het wijzigingsplan in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) en met herzieningen van het streekplan.

2.4. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”, om een deel van het bestemmingsplan onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van een nieuwe woning.

2.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan binnen de in het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied” gestelde grenzen blijft. Voorts heeft hij ingestemd met het standpunt van het college ten aanzien van de zienswijze en heeft hij het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening.

2.6. Ten behoeve van de voorziene woning op het perceel Veenweg 82-II te Lunteren heeft het college toepassing gegeven aan artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”. Ingevolge deze bepalingen, voorzover hier van belang, is het college bevoegd om met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van woningen, voor zover het agrarische bedrijfsgebouwen, op de plankaart aangeduid met “groot” of “middelgroot”, met bijbehorende erven betreft en uitsluitend voorzover:

- de gronden zijn aangegeven met de aanduiding “krimpgebied” én

- de gronden zijn gelegen binnen de bestemming “Agrarisch ontginningslandschap Ede-Meulunteren” én met dien verstande dat:

- in plaats van nieuwbouw ter plaatse van het beëindigde agrarische bedrijf ook gebouwd mag worden op gronden die op de plankaart de aanduiding “buurtschap” hebben.

Blijkens de plankaart is het perceel Rietweg 6 bestemd als “Gemengd agrarisch gebied langs de Veluwe” met de aanduiding “krimpgebied”. Gelet hierop zijn de gronden op dit perceel niet gelegen binnen de bestemming “Agrarisch ontginningslandschap Ede-Meulunteren”, waarop het plan volgens de plantoelichting is gebaseerd. Het college heeft ter zitting erkend dat het van een onjuiste bestemming is uitgegaan. Dit brengt mee dat het college voor het wijzigingsplan ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”. Verweerder heeft dit miskend.

2.7. Gelet op het voorgaande is het wijzigingsplan "partiële wijziging bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied 'omgeving Rietweg 6 te Harskamp en Veenweg 82-II te Lunteren’" in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het wijzigingsplan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens nog maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan "partiële wijziging bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied 'omgeving Rietweg 6 te Harskamp en Veenweg 82-II te Lunteren’".

2.8. Overigens heeft het college ter zitting opgemerkt dat er ook voor de bestemming “Gemengd agrarisch gebied langs de Veluwe”, ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”, een wijzigingsbevoegdheid bestaat ten behoeve van een woonbestemming.

Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat geen gebruik kan worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid, nu de in het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied” gehanteerde begrippen “krimpgebieden” en “buurtschappen”, in strijd zijn met het provinciale beleid.

De Afdeling overweegt hieromtrent dat het college, om gebruik te kunnen maken van deze wijzigingsbevoegdheid, een nieuwe afweging dient te maken. Hierbij is van belang dat het huidige provinciale beleid met betrekking tot deze begrippen, sinds de vaststelling van het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”, naar ter zitting is gebleken, niet is gewijzigd. Bovendien is de Afdeling niet gebleken dat de begrippen een andere invulling hebben gekregen in het bestemmingsplan dan in het provinciale beleid.

De stukken en het verhandelde ter zitting bieden dan ook niet zonder meer aanknopingspunten voor de opvatting dat het provinciale beleid in zoverre aan gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg zou staan.

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 29 juli 2003, RE2003.57971;

III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "partiële wijziging bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied 'omgeving Rietweg 6 te Harskamp en Veenweg 82-II te Lunteren’";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 769,45, waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten;

VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004

12-449.