Uitspraak 200307337/1


Volledige tekst

200307337/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montfoort het wijzigingsplan "Buitengebied Montfoort [locatie 1] te Linschoten)" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 september 2003, nr. 2003REG002278i, beslist over de goedkeuring van dit wijzigingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 26 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2004, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek zijn verschenen.
Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Montfoort, vertegenwoordigd door drs. K.P.J. de Jong, en P. Verweij daar verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het wijzigingsplan voorziet in wijziging en vergroting van de omvang van het bestaande agrarische bouwvlak aan de [locatie 1] te Linschoten. Hierdoor wordt de bouw mogelijk gemaakt van een nieuwe (tweede) veestal op dat perceel.

2.3. Appellant woont op het naast het agrarisch bedrijf gelegen perceel [locatie 2]. Hij stelt dat verweerder het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Appellant is van mening dat het plan onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarde van het gebied en bestaande waardevolle doorzichten worden aantast. Hij voert aan dat het ingewonnen advies van de natuur- en landschapsdeskundige onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd en dat het wijzigingsplan in strijd met de uitgangspunten van het bestemmingsplan voorziet in een bouwvlak van 1,5 ha. Appellant is voorts van mening dat het bestreden besluit in strijd is met de keur en de provinciale ontgrondingsverordening omdat de noodzakelijke vergunningen voor het dempen van een kavelsloot en het aanleggen van een vervangende watergang niet zijn aangevraagd of verleend. Verder voert hij aan dat de voor de veestal benodigde milieuvergunning nog niet onherroepelijk is zodat niet duidelijk is of de stal als zodanig kan worden gebruikt.

2.4. Verweerder heeft geen reden gezien om het wijzigingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening ter achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en heeft ook in de overige bezwaren van appellant geen reden gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden.

2.5. Het bouwvlak aan de [locatie 1] heeft in het bestemmingsplan “Buitengebied Montfoort” de bestemming “Agrarische doeleinden (A)” gekregen. De naast het bouwvlak gelegen gronden, op een gedeelte waarvan de uitbreiding van het bouwvlak is voorzien, hebben in het bestemmingsplan “Buitengebied Montfoort” de bestemming “Agrarische doeleinden, gebied met waardevolle openheid (AO)”.

Artikel 11, twaalfde lid van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied Montfoort” voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak. Daarbij gelden onder andere als voorwaarden dat een vergroting van het bouwvlak in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is, dat het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt en dat de situering, vorm en grootte van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en aan bestaande waardevolle doorzichten.

Ingevolge artikel 11, achttiende lid dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij een agrarisch deskundige en een natuur- en landschapsdeskundige over de vraag of de planwijziging respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

2.6. De Afdeling is van oordeel dat de door het college van burgemeester en wethouders ingewonnen adviezen van respectievelijk de Stichting Abc en de Natuur en Milieufederatie Utrecht voldoende draagkrachtig zijn gemotiveerd en verweerder zich op basis van deze adviezen terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. De wijzigingsvoorwaarden staan een bouwvlak van 1,5 ha zonder meer toe.

De Afdeling overweegt voorts dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde vergunningen voor het dempen en aanleggen van een nieuwe sloot niet zouden kunnen worden verleend. Gebleken is dat de milieuvergunning inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden.

De Afdeling is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Voskamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004

370