Uitspraak 200400088/2


Volledige tekst

200400088/2.
Datum uitspraak: 7 mei 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Slochteren het bestemmingsplan "Schildwolde Schatterswold" vastgesteld.

Bij besluit van 4 november 2003, nr. 2003-08909/45/B.18, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Verzoekers hebben tegen dit besluit van verweerder beroep ingesteld bij brief van 5 januari 2004. Daarnaast hebben zij zich bij brief van 5 januari 2004 tot de Voorzitter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 april 2004, waar verzoekers bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. Westendorp en P.A. de Plaa, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad drs. H. Glazenborg, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de bouw van in totaal 85 woningen, waarvan 25 woningen op (zeer) ruime woonkavels in een gebied ten noordwesten van het dorp Schildwolde tussen de Schildwoldermeenteweg en de Dannemeerweg. Het plangebied strekt zich vanaf de Schildwolderdijk uit in de richting van het natuurontwikkelingsgebied Midden-Groningen.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit voorziet in woningbouw langs de Dannemeerweg en de aanleg van een bos achter deze woningen (het zogenoemde boswonen). Zij achten woningbouw op die plek in strijd met het Provinciaal Omgevingsplan Groningen. Voorts hebben verzoekers aangevoerd dat de bouw van de woningen en de aanleg van het bos zullen leiden tot aantasting van het weidse en open karakter van het landschap. Zij verzoeken in zoverre schorsing van het bestreden besluit.

2.4. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft het verzoek betrekking op het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, voorzien van de aanduiding “Wv-1” en het naast gelegen plandeel met de bestemming “Bos”.

2.5. Verweerder erkent in zijn besluit dat de in het plan beoogde vorm van wonen niet past in het woningbouwbeleid zoals dat in het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (hierna: POP) ten aanzien van zogenoemde complete dorpen is geformuleerd. Dit beleid houdt in dat in deze dorpen alleen voor de lokale behoefte mag worden gebouwd. Afwijking van dit beleid is ingevolge het POP alleen bij herziening van het streekplan mogelijk.

Vaststaat dat de woningbouw die het plan mogelijk maakt niet uitsluitend in de lokale behoefte voorziet. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat het streekplanbeleid inzake het aantal per gemeente te bouwen woningen niet van toepassing is op bestaande woningbouwafspraken. Het betreft hier onder meer afspraken tussen bestuurlijke partners binnen de Regiovisie Groningen-Assen die zijn vastgelegd in het Omgevingsplan Regio Groningen (hierna: ORG).

De Voorzitter stelt vast dat ingevolge het ORG 85 borgwoningen mogen worden gebouwd in het plan Schatterswold, waarvan er 25 een kaveloppervlak dienen te hebben van minimaal 2.500 m². Verweerder stelt in zijn besluit echter dat het plan niet voorziet in een vorm van borgwonen als bedoeld in het ORG, aangezien daarin voor een dergelijke vorm van wonen wordt uitgegaan van één woning op een kavel van één tot vijf hectare. Volgens verweerder kan in dit geval dan ook beter worden gesproken van “landschappelijk wonen”.

Gelet op het voorgaande, is de Voorzitter voorshands niet duidelijk in hoeverre de in het plan voorziene woningen, voorzover in geding, vallen binnen de in het ORG neergelegde afspraken.

2.6. Voorts sluit het POP zogenoemde exclusieve woonvormen als vormen van landelijk wonen niet uit. Woonvormen die in dit verband zijn toegestaan zijn “Landgoederen”, “Buitenplaatsen en borgwonen” en “Overige vormen”. De in het plan voorziene woningen, voorzover in geding, kunnen echter niet als “Landgoederen” of “Buitenplaatsen en borgwonen” in de zin van het POP worden aangemerkt. Onder “Overige vormen” vallen andere vormen van woningbouw in het landelijke gebied ter verbetering of versterking van het landschapsbeeld, zoals bijvoorbeeld woningbouw op voormalige fabriekscomplexen.

De Voorzitter is er echter voorshands niet zonder meer van overtuigd dat de in het plan voorziene woningen, voorzover in geding, zullen leiden tot een verbetering of versterking van het landschap, nu deze woningen diep in het landelijke gebied insteken in de richting van het natuurontwikkelingsgebied Groningen.

2.7. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Voorzitter ten aanzien van de in geding zijnde mogelijkheden voor woningbouw nader onderzoek naar de verenigbaarheid met het provinciale beleid en de gevolgen voor het landschap noodzakelijk. Daarvoor leent de bodemprocedure zich meer dan de thans aan de orde zijnde procedure.

Gelet hierop, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, voorzien van de aanduiding “Wv-1”.

Voorzover het verzoek betrekking heeft op het naastgelegen plandeel met de bestemming “Bos” ziet de Voorzitter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, nu de gevolgen die de eventuele aanleg van het bos met zich brengt niet onomkeerbaar zijn. Het verzoek dient dan ook in zoverre te worden afgewezen.

2.8. Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 4 november 2003, nr. 2003-08909/45/B.18, RP, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, voorzien van de aanduiding “Wv-1”, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 57,27; het bedrag dient door de provincie Groningen te worden betaald aan verzoekers;

IV. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2004

363.